| |
| |
| |
[Nummer 8]
In den strijd Een samenspraak
Personen:
Paul Hassels. |
Herman van Berkel. |
Buiten, tuin met zware boomen, zomeravond; een weinig links groep van rieten stoelen, bank en tafel, waarop lamp; Hassels en van Berkel, van rechts opkomend, in smoking, cigaren rookend.
'k Weet niet, wat jij gaat doen, maar ik ga hier zitten, (ploft neer op een stoel) oef.
(gaat zitten op de bank).
Ja, die eetpartijen... enfin, nou zijn ze weg... (achterover leunend, genietend) wat goddelijke avond... wat 'n rust....
(cynisch).
Ja, je zou d'r sentimenteel van worden.
(als boven).
Ruik je die lucht wel, lucht van hooi... wat doordringend, wat zoet....
| |
| |
Stil, 'n nachtegaal.
(Men hoort, verder op, den vogel zijn lied aanheffen, dan plots zwijgen).
Stt.
(De vogel herbegint, om dadelijk weer te zwijgen).
(fluisterend).
Hij durft nog niet.
(als boven).
Laat-ie maar wegblijven.
(De vogel heft ten derde male aan, zingt nu in volle weelde uit).
(na een oogenblik luisterens plotseling opspringend met misbaar).
Alla, hei, kstt, verdomme...
(De vogel verstomt ineens, men hoort hem haastig vluchten).
(gaat weer zitten, brommend).
Verdoemlijk dier.
(na een oogenblik van verstommenis).
Maar wat mankeert jou toch in Jezes' naam?
(leuk).
Mij? niks.
(Stilte).
(radend, beteekenisvol).
Hoe gaàt 't er mee?
(veinzend niet te begrijpen, gemaakt luchthartig).
Met mij? ho man, puik, puik hoor, als 'n visch.
| |
| |
(fijntjes)
Dus je hebt je d'r boven uit weten te werken?
(als boven, been wiebelend).
Boven uit, waar boven uit?... (dan ruw weg), o, bedoel je dat, och ja hè, stukken vee, die je op stal dient te zetten.
Hm. (na een oogenblik zwijgens, ernstig). 'n Hoop voor je, dat je nog es op 'n ander gezichtspunt komt.
(ingehouden en verbitterd).
'n Ander, me dùnkt, dat dit nog al juist is... 'n ander, d'r is geen ander (zwijgt even, dan kalmer) als je zoo 'n aardig bankroet gemaakt hebt van je beste illuzies, wel nou, dan ben je 'n lammeling, zoolang je nog 'n zweempje teederheid voor zoo iemand in je overlaat, doodgewoon, 'n weerzinwekkende lammelng.
Jawel, je moet me goed verstaan, dat je die dingen weggewerkt hebt, dat is bestig, hoe affer 'n verloving in den regel is, hoe beter, wanneer 't bij de een blijkt maar op lievigheidjes neer te komen, briefjes, traantjes, tralala, en ze laat je in den steek bij de eerste de beste moeilijkheid, dank dan God, dat 't niet te laat is.
(hartgrondig).
Dat doe'k dan ook.
Mooi, dan zijn we 't eens, maar 'k wou dit zeggen, jij laat 't nou maar bij booze gevoelens en daar kan 't toch niet bij blijven, daar kun je geen vrede mee hebben op den duur.
| |
| |
(schouderophalend).
Vrede, vrede, 'k heb ze geschrapt.
Goed, goed, maar dat is, omdat 'r boosheid in je is, dat blijkt uit elk woord, dat je zegt en dat is schadelijk, dat steekt aan, dat bederft.
(als boven, korzelig).
Boosheid, boosheid, d'r is geen boosheid, d'r is heelemaal niets, ik ken ze niet meer, 'k denk niet meer aan ze.
(spottig fluitend).
Jawel, bekend (dan ernstiger). Weet je, hoe jij te werk gaat? ik sla jou, jij slaat mij en dat mag recht en billijk wezen, maar daar is 't niet mee uit.
(als boven).
Maar waarom toch niet? als je werkelijk, maar ook werkelijk je niks meer aan die dingen gelegen laat liggen, ik begrijp dat niet.
(wrevelig).
Ja, je moet me niet kwalijk nemen, maar je redeneert nou toch als de intellectueel gemeene man.
(opbruisend).
Zoo? zoo? in welk opzicht? verklaar je dan toch nader.
(met nadruk).
Ik ben van meening, dat dergelijke gevallen je tot beter, tot mooier menschelijkheid moeten brengen; jij negeert ze alleen maar en op die manier win je d'r niks bij.
(schamper).
Mooier menschelijkheid, ja wel... mooie woorden... maar dat is toch in mijn geval nog al bezwaarlijk.
| |
| |
Waarom? Omdat 'k rood word van schaamte, wanneer 'k me rekenschap geef, wie 'k eigenlijk zoo heb liefgehad, iemand, in wie 'k dacht dat de mooiste en edelste vrouwelijke eigenschappen waren samengekomen en die ten slotte blijkt maar 'n ordinaire iedereen te zijn.
(weg werpend).
Duidelijk, duidelijk... ja, 'k wil niet zeggen, dat 't niet reëel bij d'r geweest is, in 't begin, och ja, waarom niet, maar tot diepe en ernstige gevoelens is ze niet instaat, ze is flauwhartig, waarlijk liefhebben kan ze niet; (weer heftiger) daar behoort toch wat meer toe dan 'n alledagshart, daar komt toch wat karakter vastheid bij te pas om die liefde te handhaven tegen gemeene vernielzucht.
(kalmeerend).
'k Ben 't volkomen met je eens.
'k Heb 'r verkeerd gezien al die jaren, hoe 't mógelijk is... o, 't is belachelijk, belachelijk, 't is jammerlijk om zoo iemand als 'n heilige te aanbidden, 't is... (aarzelt dan, opstaand, bruutweg). Daar, 't is 'n bedvrouw (nerveus, als om zich zelf te pijnigen), als ze later nog es trouwt en ze kan't met d'r man maar matig vinden, dan ga 'k nog es 'n kansje wagen.
(spottend).
En 'k dacht, dat je d'r geschrapt had?
| |
| |
(zich weer bedwingend, gaat weer zitten).
Nou ja, bij wijze van zeggen, (zwijgt even) en dan, die moeder (hoonend) moederlijkheid, moederliefde... dat je verzet aanteekent, wanneer de jonge man nog geen maatschappelijke rechten heeft, natuurlijk, van zelfsprekend, maar dan dien je af te wachten, wat 't leven je verder brengt en niet te knoeien met dreigementen en inblazingen en vuil gescheld... poeh... om d'r kind voor zich te houden, misdadig egoïsme, of d'r uit te huwelijken aan iemand met geld en titels, bloote prostitutie.
(gemoedelijk).
't Ouwe liedje, geeft je niks op je achterste pooten te gaan staan.
(bitter).
Wou jij zoo iemand verontschuldigen?
(met vaag armgebaar).
Verontschuldigen, verontschuldigen, verklaren is misschien 'n beter woord, 't meisje niewaar, kan d'r ten slotte niks aan doen, dat ze zoo gehandeld heeft, als je geen hand hebt, kun je geen vuist zetten en de mama, maar die vrouw is niet gezond, niet normaal, die vrouw is ziek, krank, krank van zinnen, van ziel, van lichaam, zoo 'n ongelukkig huwelijk als 't hare, dat gaat je ook niet in je kouwe kleeren zitten.
(minachtend).
Als je 'n cent in 'n poel gooit, verroest-ie, 'n goudstuk blijft zuiver.
In eén goudstuk zitten duizend centen.
(onrustig)
Maar wat helpt me dat, of 'k me daar al van doordring, dat je die vrouw d'r niet hard om mag vallen; wanneer jij op straat loopt en 'n krankzinnige
| |
| |
steekt je vrouw dood, dan dien je die' man te vergeven, je dient medelijden met 'em te hebben, 't is zelf 'n stakker, maar daar heb je je vrouw niet mee terug.
'n Voorbeeld, dat hinkt, je bent onlogisch; je kunt, je mag d'r immers niet terug verlangen, nu ze gebleken is niet meer dan 'n karikatuur te zijn, van 't geen je gedacht hebt en dan, daarom juist, dunkt me, moet 't vergeven je des te gemakkelijker zijn.
(ironisch).
Vergeven, kom daar es mee bij ze aan; zúllie hebben alles te vergeven, ik ben de zondaar, ik ben de schuldige, omdat 'k 't gewaagd heb 't meisje lief te hebben en 't d'r te zeggen, ook toen 'r nog geen kans was voorloopig te trouwen, en 'k moest 't zeggen, omdat onze verhouding onmogelijk, onduldbaar geworden was, je hart is geen keisteen niewaar en je kunt niet altijd met je goor verstand te werk gaan (zich opwindend in ouden wrok) ik heb hun leven in de war gestuurd, ik ben de doemling, de duivel, de schenner van heilige conventies en daarom hebben zullie 't recht gehad mij te bemodderen, te vernederen, te kleineeren, haar te malen en te razen aan d'r oor, terwijl 'k me kapot werkte om m'n examen te doen en me staande hield met de hoop, dat daarna alles wèl zou zijn (staat op, loopt een paar maal op en neer, gaat weer zitten) nou... ouwe dingen... (beweegt zijn hand, als om vliegen te verjagen, blaast smalend) vee... vee...
(hartelijk en voorzichtig).
Paul, jongen, wat ben je nog verward, 't zit toch nog vaster in je, dan je zoo wel beweert, maar 't een of 't ander: of 't meisje is werkelijk van nul en geener waarde en dan deugt jou liefde niet, of ze is werkelijk zoo voortreflijk, als je gedacht hebt, ze is tijdelijk door brutaal geweld neerge-
| |
| |
haald en dan is 't natuurlijk in orde, de toekomst zal 't leeren. Onder ons gesmoesd, ik geloof, dat, dat laatste maar 'n ijdel fantazietje is en dat ze is, wat je zoo even al zei, flauwhartig, karakterloos enz., en dan is die liefde van jou toch inderdaad iets, waarje je zoo gauw mogelijk van dient te ontdoen, 'n uitwas van sentimentaliteit...
(wanhopig).
Me d'r van ontdoen, me d'r van ontdoen, maar hoe, hoe, zeg jij me dan hoe, 't laat me niet los, 't is 'n olievlek in m'n rug, 'k kan 't niet wegkrijgen, nauwelijks vang 'k weer 'n woord over d'r op, of 'k begin weer te fantazeeren, of 't toch niet gaan zou... 'k ben 'n verachtelijke hond, 'k voel me onteerd in die liefde, 't is volkomen juist, wat je zegt, zij deugt niet, die liefde van me deugt niet, ik deug niet, 't is 'n uitwas van sentimentaliteit.
(bedachtzaam).
Jij hebt je heele leven te veel op gevoelens geleefd en nou zie je, waar je dat toe brengt, dat doet 't gepeupel ook en dat mag 'n tijdje goed gaan, als d'r 'n kink in den kabel komt, ho maar. Gelukkig kun je alleen worden door wat je in je hoofd en niet door wat je in je hart hebt, je gedachte alleen is een bestendig en rustig bezit...
(kwaad).
Nee, natuurlijk is dat zoo makkelijk niet, maar als jij die menschen dan maar niet voor vee gelieft te schelden, want zoolang jij je door gevoeligheidjes laat ringelooren en je gedachte maar laat waaien, ben je zelf nog maar 'n aangekleed stuk vee.
| |
| |
O zoo, (dan kalmer) als jij de meerdere van die menschen wilt blijken, dan moet je toch niet denken, dat 't al voldoende is ze te verachten of flink te haten, want dan doe je ten slotte niets anders, dan wat zullie ook doen, de mama ten minste zeker en 't kind nu waarschijnlijk ook, 't is hard tegen hard, waar of niet?
(nadrukkelijk).
Ik zeg, dat je moet leven uit kracht van je gedachte, door gevoel wor 'je niet wijs, je blijft noodzakelijk kortzichtig en bekrompen en wat klaar is als kristallijn, wordt troebel als grachtwater voor je; met hulp van je gedachte alleen leer je vrede hebben met alles, kom je niet meer in verzet, in opstand, scheldt je niet meer, haat je, veracht je niet meer, of liever leer je, dat dat niet hoòrt en dat is al 'n heele boel. Wanneer je in je leven naar fijner en edeler schoonheid tracht, dan is 't duidelijk, dat je op je zelf bent aangewezen, op 't kweeken van eigen geestelijkheid, waarbij je dan van zelf die gevoelszaken als minderwaardige stoornissen gaat verstaan, want je hart is ten slotte zooveel zaaks niet, 'n onruststoker, 'n dierlijke erfenis, als je geslacht; in 't tot reinheid komen van je gedachteleven alleen kun je ware vreugd en zuiver geluk beleven. 't Moet je nog duidelijk worden, dat bij 'n half uur van verheldering en verheffing van bewustzijn zoo 'n middag, die 'je met je meisje verbrengt in extatische droomerijen en sentimenteel gestamel van zinledige woordekens, al 'n heel mager en, ronduit gezeid, toch vrij ordinaer genoegen is...
| |
| |
(na eenig zwijgen).
Zoo werk je 'n liefde weg, die je misstaat, en booze gevoelens, die je verlagen en alle bitterheid. Leef uit kracht van je gedachte, dan zul je langzamerhand ontwaken tot een liefde, die niet meer is begeerte naar betrekkelijk en voorbijgaand schoon, maar het allerdiepst, het allerheiligst verlangen naar de Waarheid zelf, het heimwee naar God, een kennisse, die je telkens weer zal verlichten en den innerlijken samenhang van heel die uiterlijke verscheidenheid, die leven en wereld is, verklaren...
(Zwijgen, men hoort den naburigen dorpstoren langzaam het uur slaan).
(van achter het tooneel).
Waar blijven jullie? De thee wordt koud...
Ben je 't niet met me eens?
(Met sterken handdruk).
Ik dank je. (Zij gaan).
R. van Genderen Stort.
|
|