Nieuw Leven. Jaargang 2
(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |
De Fransche letterkunde aan het Hof der Hertogen van BurgondiëGa naar voetnoot(1)De geschiedenis der hertogen van Burgondië heeft reeds in meer dan een opzicht rijkelijk stof geleverd tot wetenschappelijk onderzoek. Maar het is vooral de politische kant er van die de opsporingen der geleerden uitgelokt heeft: de geschiedenis der XVe eeuw telt inderdaad weinig belangrijker feiten dan den roemrijken bloei van dit geslacht, uit Frankrijks vorstenhuis ontsproten en weldra de evenknie er van. De litteraire ontwikkeling van dien tijd heeft dezelfde aantrekkingskracht niet uitgeoefend. Maakt men gewag van den letterkundigen invloed van het Burgondische Hof, zoo is het gewoonlijk om hem verantwoordelijk te maken voor al de gebreken die dit tijdstip besmetten: opgezwollen stijl, verwaandheid, lastige en ingewikkelde verskunst, enz. Men meent overigens doorgaans dat een letterkunde, die zich aanstelde als de deemoedige dienares der huisheeren, niet hoog kan staan op het peil der kunst. Geheel en al is het onderzoek van die letterkunde toch niet verwaarloosd gebleven. Twee Duitsche studiën behandelen haar: de eene, die van 1882 dagteekent en betiteld is: Die französische Literatur am Hofe der | |
[pagina 327]
| |
Herzoge von Burgund (door O. Richter, Halle), schetst haar oppervlakkig in enkele bladzijden; de andere, van de hand van G. Gröber (Französische Literatur-Burgund, blz. 1120-1159, in den Grundriss für romanische Philologie, 1902) is vooral te waardeeren voor haar ontzagwekkende documentatie, maar levert nog menige leemte op en geeft geen juist denkbeeld van het intellectueele leven dat brandde aan dit Hof, weelderig en schitterend boven alle. De Heer G. Doutrepont heeft het vraagstuk grondiger onderzocht en in het prachtige boek waarvan wij den titel boven dit artikel stelden, vereenigt hij al wat dienen kan om deze literatuur juist te kenschetsen én in haar geestesrichtingen, én in haar politieke bekommeringen, én in haar kunstig én in haar zedelijk wezen, 't zij dat ze gedwee gehoorzaamde aan de bevelen van hare vorsten, 't zij dat ze hen toelichtte of leidde. De werken die in de onmiddellijke omgeving der hertogen ontstonden en opzettelijk gemaakt werden om den roem en de heerlijkheid hunner familie te vieren, de werken die, uit vroegeren tijd dagteekenend, verjongd en ‘gemoderniseerd’ werden, omdat zij steeds aan het Hof geestdriftige bewonderaars bewaard hadden, de werken die bij toeval, bij schenking of bij erfenis, de prachtige bibliotheek der hertogen verrijkt hebben, alles is nauwkeurig geïnventariseerd en bestudeerd geworden, zelfs datgene dat geen letterkundige waarde had, maar den geest weergaf van het midden waarin het ontstaan was en zich verspreid had. En men weet niet wat men het meest bewonderen moet in dit schitterende boek: de zekerheid van een navorsching die aan de verscheidenste bronnen haar inlichtingen gaat putten, of de kunst waarmede de schrijver zijn talrijke gegevens in een aanschouwelijke en prachtige synthesis vereenigt. De stof van het werk is in tien hoofdstukken verdeeld. Het negende | |
[pagina 328]
| |
geeft een overzicht der vorige en het tiende bevat de algemeene gedachten en gevolgtrekkingen. In de acht eerste vindt men de geschiedenis van al de ‘genres’ die aan het Hof gebloeid hebben, volgens hetzelfde algemeene plan opgemaakt d.i. naar de chronologische opvolging der vier regeeringen geschikt. Dergelijke verdeeling gaat met verscheidene zwarigheden gepaard, maar het nadeel der verbrokkeling wordt in elk geval vergoed door de synthetische beschouwingen waarin de schrijver naderhand alles wat bij elkaar hoort op hetzelfde plan brengt. De vereering der letteren was, om zoo te zeggen, een familiedeugd in dit huis van Valois waaruit de hertogen van Burgondië sproten. De eerste onder hen brengt in ons land die liefde voor de boeken, die hij sedert zijn prilste jeugd aan het Fransche Hof had opgevat, en zijn opvolgers verspreidden over onze provinciën den glans van hun kunstmecenaat. Het ware onjuist te meenen dat zij slechts de erfgenamen en de voortzetters waren van de Fransche vorsten. Onze Fransche letterkunde was bij ons gekend en geëerd vóór hunne aankomst en zij genoot bijzondere voorrechten van wege de prinsen en prinsessen die ons voór hen regeerden. Toen de hertogen hier kwamen vonden zij bepaalde overleveringen, waarnaar zij zich slechts moesten richten. Maar zij hebben meer en beter gedaan dan hunne voorgangers. De regeering van Filips den Goede is zonder twijfel het gulden tijdvak der Burgondische letterkunde. Ridderromans, epische verhalen, van Frankrijk, Bretanje, Rome, Griekenland, enz., vertalingen der Ouden, verhandelingen over het ascetisme, levens van heiligen, reisbeschrijvingen, didactische handboeken van allen aard, geestige keuvelarijen en onderhoudende vertellingen, poëtische gezangen, dagbladen en kronijken, geen | |
[pagina 329]
| |
‘genre’ waarop de schrijvers van zijn tijd zich niet toegelegd, geen stof die zij niet uitgebaat hebben. Men zou meenen dat hij zich op het gebied van den geest dezelfde eereplaats wilde verwerven als hij op het terrein der politiek had weten te veroveren. Doorgaans knielt de letterkunde voor hem in de onderdanigste houding: de werken uit dien tijd blijken soms niets anders te zijn dan verheerlijkingen van zijn geslacht; zij beschouwen en bezingen de hertogen als de verpersoonlijking der hoogste deugden; zij schilderen vooral hun leven en hun feesten. Enkele geschriften bevatten morrende en satirische bladzijden, maar ontegensprekelijk is de hoofdtoon vleiend en lovend. De invloed van het Hof van Burgondië heeft aan geen geniën het licht geschonken, maar hij heeft zich machtig doen gelden op het geestesleven van zijn tijd. Het is overigens eene dwaling alle letterkundige waarde aan de Burgondische werken te ontzeggen. De benaming van Groote Rederijkers is slechts in zoover juist, dat zij maar mag toegepast worden op de schrijvers van na Karel den Stoute; en de gebreken die hen aankleven, behooren niet uitsluitend tot ons land! De Burgondische letterkunde heeft wél hare verdiensten: zij is de tolk geweest van een krachtige intellectueele beweging, zij heeft meer dan een belangrijke poëtische strooming gewekt, zij telt prozaschrijvers die niet mogen verwaarloosd worden. En in geschiedkundig opzicht leert zij ons de psychologie der hertogen die zij bezingt, grondig kennen. Zij laat toe in Filips den Goede den ‘representative man’ te zien van zijn tijd; hij is een mensch vol tegenstrijdigheden; hij deelt rijke almoezen uit, beschermt de Christenen in het Oosten, rust een Kruistocht uit tegen de Turken, stelt zich aan als de christelijkste der vorsten en zijne zeden zijn ellendig. Hij doet tallooze stichtelijke werken | |
[pagina 330]
| |
schrijven en verspreidt de Honderd nieuwe Novellen die hij onder zijn bescherming neemt. En die tegenstrijdigheid was wel het kenmerk der XVe eeuw, waarvan G. Paris getuigt dat zij een ‘tusscheneeuw’ is, ‘tusschen de Middeleeuwen en de Renaissance, half godvruchtig, half ontzwachteld uit haar geloof, geleerdheid mengende met mysticisme, en ernstige zedelijke beschouwingen, vrome neigingen, liefderijke knielingen of plechtige buigingen onderbrekend door een vet praatje, een tuimeling of een grimas’. Ten slotte, en ik leg er den nadruk op, vertoont de Burgondische letterkunde een streven naar onafhankelijkheid, naar afscheiding van de Fransche letterkunde. In hare groote trekken beschouwd, gaat zij denzelfden gang als de politiek der hertogen: hoe meer zij zich ontwikkelt, hoe meer zij een eigenaardig karakter aanneemt; begonnen met een Christine de Pisan en een Eustache Deschamps die tot Frankrijk behooren, eindigt zij met een Olivier de la Marche en een Georges Chastellain die van België zijn.
Dr C. Liégeois, Leeraar b/h Kon. Atheneum te Elsene. |
|