Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 252] [p. 252] Renaissance Sonnetten I Fra Angelico da Fiesole In blauwe schaduw van de dichte olijvebomen, Doorstrepend 't zonlicht op den gouden gevelmuur, Zit in de stilte van den kloostertuin de vrome Angelico te schildren in het middaguur. Hij schildert liefdevol het beeld van al zijn dromen, De reine Moedermaagd, en zonder rust noch duur Wist hij weer trek op trek - ‘Zal ik er nooit toe komen Dit beeld te vestigen, zo heilig en zo puur... O! Mocht ik U maar ééns slechts zien in al uw luister, Lijk ik olijf en palm hier tastbaar vóór me zie!’ Zo bidt hij hoopvol en zijn scheem'rende ogen die Hij moegestaard nu sluit, zien in het halve duister Het hemelreine beeld van al zijn dromen weer: - Daar zit de Moedermaagd voor haren schilder neer. [pagina 253] [p. 253] II Verocchio's Colleoni Zijn voorhoofdsader zwelt; krampachtig slaan de tanden In de onderlip; de neergeplooide mondhoek snijdt Een scherpe rimpel door 't gelaat; de blikken branden Diep onder 't puntig jukbeen dat door 't aanzicht bijt. De reuzenhengst stapt traag als hielden ijzren banden zijn toom; en toch zo rustig kalm en zonder strijd Ligt op den zadel één der diep-doorpeesde handen Wijl de andre langs zijn dij naar 't brede slagzwaard glijdt. Het pantser kleedt hem strak in blinkend stalen platen Dat 't hoekig scherpe van de forse ledematen Omlijnt of man en paard een enkel wezen waar. Zo rijdt hij traag en trots langs brede wereldwegen Het rijzend zonlicht van een nieuwe morgen tegen Het Al beheersend met gebredend breed gebaar. Paul Kenis. Vorige Volgende