Nieuw Leven. Jaargang 2
(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
De School der ToekomstIn het laatste decennium zagen we verschillende naties pogingen aanwenden om dátgene tot stand te brengen, wat we toekomstscholen noemen, scholen waar ál het mooie en edele, dat groote denkers in hunne geschriften neerlegden, zou worden verwezenlijkt: het Weezenhuis van Cempuis, de Engelsche kostschool Abbotsholme of de Bedaleschool, het ‘Landerziehungsheim’ te Ilsenburg in den Harz, de Brinio-school in Nederland. Die opvoedingsgestichten zijn kostscholen. Zonder nog voor het oogenblik te onderzoeken of het wenschelijk is dat het kind verwijderd worde uit de ouderlijke woning, wijs ik er op, dat zoo'n school alleen voor de begoede klassen der maatschappij toegankelijk is, en dat tot nog toe geen toekomstschool voor de kinderen van het gansche volk, zonder onderscheid van standen, tot verwezenlijking kwam, althans niet, voor zoover ik weet, in de landen waarvan zooeven gesproken werd. Zoo'n toekomstschool zie ik sedert lang in mijne liefste droomerijen: 't is geen Noorsch sprookje noch Oostersch fata morgana, neen, frissche, gezonde ideeën zijn het, en heel wel tot wezenlijkheid te brengen. Dikwerf herlees ik, wat ik vóór jaren aan het mooie witte papier toevertrouwde, en lach de zoogezegde droombeelden toe, die zich langzamerhand in concreten vorm beginnen voor te doen. Ik weet niet wat de eerstvolgende dertig jaren | |
[pagina 108]
| |
zullen medebrengen, - daarom is mijne toekomstschool geen utopie; - ik bouw ze niet op in eene maatschappij die komen zál of komen kán, - ik bevolk ze niet met kinderen uit de latere geslachten. Mijne toekomstschool is de school van heden. En, mocht gij den wensch koesteren haar te leeren kennen, zoo kom dan met mij mede. Het lokaal werd vóór een vijftiental jaren gebouwd. Indrukwekkend is het nu juist niet te noemen, zelfs niet eens mooi. Door initiatief van het personeel heeft het in de laatste jaren veel aan uiterlijk schoon gewonnen. De naakte rood-baksteenen muren zijn op sobere wijze met fresco's versierd geworden, landschappen uit de verschillende luchtstreken voorstellend. De smakelooze gietijzeren pijlers, die het dak der overdekte speelplaats ondersteunen, zijn omslingerd met Blauwen Regen, in groote, met boschgrond gevulde kuipen wortelend. Aan de boomen hangen voederbakjes en vogelwoningen, die druk worden bezocht door het gevederd volkje. Klimop, Wingerd, Gouden en Blauwen Regen bedekken de onderste helft van den voorgevel, en verbergen de stijve lijnen en hoeken der vensters achter groene slingers en sierlijk bladmozaïek. Aan de eene zijde van de ingangsdeur, onder een houten afdakje, is een zwart bord aangebracht. Aan de andere zijde, eveneens beschut, hangen baro- en thermometer, hygro- en pluviometer. Dagelijks worden door de leerlingen meteorologische waarnemingen gedaan. Bij beurte schrijft elke knaap de lezingen op het zwarte bord. De kinderen hebben daarenboven een schrift, waarin dag aan dag, het geheele jaar door, die aanteekeningen graphisch worden voorgesteld: maximum - en minimum - warmte, luchtdruk, graad van vochtigheid, windrichting, aard der wolken, regenval. De speelplaats is niet bijzonder uitgestrekt. | |
[pagina 109]
| |
Graag legden we een miniatuurkruidtuin aan, maar we mogen aan de kinderen de noodige ruimte niet ontnemen om zich vrij te bewegen. En in afwachting dat het gemeentebestuur ons een paar Dm2 gronds ten geschenke geeft, hebben we onze toevlucht genomen tot het kweeken in bakken, kuipjes, bloempotten en zaaipannen. Zooals ge ziet hebben we reeds bloemen: Nieskruid, Sneeuwklokjes, Klein Kruiskruid, - het Speenkruid vertoont reeds zijne glanzendgroene blaadjes, en over enkele dagen bloeit Tussilago farfara, het Kleine Hoefblad. Krookjes, Tulp en Oostersche Hyacint kijken voor de ramen naar buiten. Maar na het Paasch-verlof is onze speelplaats een klein Eden geworden. Dan zijn de winterknoppen der Paardekastanjes opengebarsten; de enkele vruchtboomen schemeren wit en rose, - Pinksterbloem en Speenkruid wiegelen in gouden zonneschijn. En.... maar in uwe oogen lees ik eene vraag. Waartoe dit alles? Zijn het die begrippen, is het die kennis welke het kind in het leven moet medenemen? Verspilt ge aan dit alles niet eene groote som tijds, die ge beter kondet gebruiken door het geven van onderwijs? - Welnu, dit is het punt, waarin het groote verschil ligt tusschen mijne school en de andere. Wij voeden in de eerste plaats op, en bij het opvoeden wenden wij ons tot de natuur, getrouw aan Spencer's woord: ‘Men moet op wetenschappelijke gronden de regels van een rechten levenswandel steunen’. Bracht Rousseau zijn Emile niet in directe aanraking met de natuur? Al te veel toch vergeet de stadsbewoner dat hij een natuurwezen is, net als de karkiet, welke aan moeras en rivier zijn nest bouwt in het rietbosch, net als het goudglanzend kevertje, dat snel over den landweg loopt. Eenmaal zal men tot het landelijke leven terugkeeren: moge het dan niet te laat wezen! En in afwachting brengen we tusschen de | |
[pagina 110]
| |
vier muren onzer speelplaats een brokje natuur. Wekelijks rukken wij naar het platteland, en keeren rijkbeladen terug. Ik verhaast me u te zeggen, dat het leerarenkorps mijner school enkele jaren geleden het genootschap ‘Sempervirens’ stichtte, met het doel de studie der natuurwetenschap te bevorderen. Wij kenden niet genoeg, en hebben gearbeid in dien zin. Daarvan getuigen de herbaria, de insectendoozen, de verzamelingen die we straks zullen bekijken. En, indien ik u niet kan overtuigen van de hooge waarde dier excursies, laat me dan een brok voorlezen uit een artikel van ‘De Gids’Ga naar voetnoot(1), waarin de auteur het heeft over botaniseertochtjes: ‘Hoe er op die wandelingen in den onderwijzer liefde moet gaan vastgroeien voor zijn vak, dat hem bemiddelaar doet zijn tusschen kind en natuur, dat hem tot verteller van de sprookjes en wonderen maakt, die er gefluisterd worden door boomen en mos, door alles, wat er leeft en krielt in heide en bosch, in weide en sloot. Hoe zich de majesteit der schepping aan den onderwijzer openbaren moet, als hij zijn volkje rondom zich ziet, met groote oogen naar hem luisterend, oogen waarin iets als ongeloof licht, omdat alles, waarover verteld wordt, zoo wonderlijk is, mooier dan het teerste sprookje, en toch zoo waar. Hoe dan het onderwijs wisselwerking wordt, omdat het kind vragen gaat doen, zoodat de onderwijzer zelf denken en zelf gevoelen moet. Hoe dan liefde in het kind moet ontwaken voor de natuur, die zich aan zijn jonge ziel komt vertoonen als iets groots en iets heiligs. Hoe het in planten, insecten, vogels en zoomeer het levend organisme zal leeren eerbiedigen. Hoe de groote opvoedster, de bewondering, het kind zal vragen zich te buigen voor het groote in het kleine. En in | |
[pagina 111]
| |
ons land volbrengen de jaargetijden ook hunnen loop, komen en trekken de vogels, leven de wonderen in duin, heide en veld. Ook in ons land zijn kinderen, wier hart zich openen wil voor het goede, wier oogen het alphabet der bewondering willen leeren spellen, wier wezen wil waarnemen, - maar men sluit de kinderen op in het enge schoollokaal, waar niets dan muren en boeken zijn. Daar heeft men wel wat anders te doen dan zich bezig te houden met de koesterende zon, de glinsterende sneeuwvlokken, het knopje dat aan zijn hulsel ontgroeit, de kapel die zich bevrijdt. Over boeken en meesters komt de natuur tot de kinderen, zij, die haar eigen taal spreekt, voor allen verstaanbaar.’ Ons geheele taalonderwijs is de concentratie van de natuurwetenschap. Dictaten en opstellen behandelen niet zaken die ver buiten den kring onzer kinderen liggen. Schreef Faber niet verscheiden boekdeelen over het dierenleven, dat hij uitsluitend in zijn schooltuin had bestudeerd? De leesles vooral vervult eene overwegende rol. Zij geeft ons gelegenheid aan onze kinderen hunne mooie taal te leeren in haren rijkdom en gansche volheid. Hier vertoont zich onze school wel degelijk als toekomstschool. Mogelijk vindt ge dit alles natuurlijk. Dat het niet overal zoo is, daarvan kon ik menig bewijs leveren. Dat het niet altijd zoo was, dat vertelt ons Ernest Lavisse, bestuurder der ‘Ecole normale supérieure’ te Parijs. Wel bedoelt hij het taalonderwijs in een college gegeven, doch alles wat hij zegt is toepasselijk op álle onderwijs. En daarom haal ik zijne woorden aan: ‘Au collège nous vivions hors de la nature, comme hors de l'histoire. Je me rappelle les lamentables explications des pages de Virgile, dont je n'ai senti que bien longtemps après la beauté. Les semailles, la moisson, la culture de la vigne, les moeurs des abeilles, toute la vie de nature, incrustée | |
[pagina 112]
| |
par Virgile dans la concision de ses vers, c'étaient des mots que nous expliquions, des mots difficiles, et sans la récompense qui aurait pu nous être donnée de vivre un moment dans la nature.’ En daar we nu nog toch over taalonderwijs keuvelen, wil ik u een paar bladzijden voorlezen van de hand van prins P. Kropotkine.Ga naar voetnoot(1) De eerste les van den leeraar Klassovsky was eene openbaring voor onsGa naar voetnoot(2). Het was een klein mannetje van ongeveer vijftig jaren, zeer levendig in zijne bewegingen, met schitterende intelligente oogen, en een hoog voorhoofd zooals alle dichters. Toen hij voor zijne eerste les binnenkwam, zegde hij ons met zachte stem dat hij aan eene slepende ongesteldheid leed, waardoor hij niet luid kon spreken, en hij verzocht ons dicht bij hem te gaan zitten. Hij was leeraar in de Russische taal- en letterkunde, maar in plaats van ons eene droge les van spraakkunst te geven, kregen wij iets geheel anders te hooren dan wij verwachtten. Het was spraakkunst, ja, maar nu eens was het de vergelijking van een woord uit de Russische heldengedichten met een vers van Homeros of met het Sanskrietsche gedicht, de Mahabharata, waarvan hij ons de schoonheid in het Russisch deed gevoelen; dan was het een vers van Schiller, gevolgd door een spotachtige opmerking over de moderne maatschappij, soms was het echte en onvervalschte spraakkunst, soms een of andere dichterlijke of wijsgeerige theorie. Natuurlijk waren daar onderwerpen bij, die wij niet konden begrijpen, waarvan wij den diepen zin niet konden vatten, maar bestaat het meeslepende van iedere studie niet juist daarin, dat zij ons | |
[pagina 113]
| |
voortdurend nieuwe gezichteinders opent, die men eerst maar half begrijpt, maar die den lust opwekken om beter te studeeren wat wij eerst maar in vage omlijning zien? De handen op de schouders van onze kameraden, of gebukt over de banken van de eerste rij, of staande achter den leeraar, luisterden wij naar zijne lessen, hingen wij aan zijne lippen. Toen zijne stem tegen het einde van de les zachter en zachter werd, hielden wij onzen adem in om te luisteren. De directeur opende de deur onzer klas om te zien hoe het met den nieuwen leeraar ging, maar toen hij den geheelen zwerm jongens onbeweeglijk zag, ging hij stilletjes weg. Zelfs Daourov, een der lastigste jongens onzer klas, stond den leeraar aan te staren, alsof hij zeggen wilde: ‘Dat is mij ten minste een man!’ En Kleinau, een Circassiër, die werkelijk wanhopend dom was, hield zich rustig. Bij de meesten der andere leerlingen werd iets goeds en iets groots in hunne ziel wakker, alsof een wereld, waarvan zij het bestaan niet hadden vermoed, voor hen open ging. Klassovsky oefende eenen enormen invloed op mij uit, die met de jaren steeds toenam. De voorspelling van Winkler, dat ik nog zou eindigen met van de school te houden, werd vervuld. In Westelijk Europa en waarschijnlijk in Amerika schijnt dit type van onderwijzer zeer zeldzaam te zijn, maar in Rusland heeft ieder man of vrouw, van eenige beteekenis op het gebied van letterkunde of politiek, zijne eerste inpulsie tot hooger ontwikkeling te danken aan zijn leeraar in de letterkunde. Alle scholen over de geheele wereld zouden zulk een onderwijzer moeten hebben. In eene inrichting voor onderwijs heeft ieder leeraar zijn eigen vak te doceeren, en er is geen verband tusschen deze vakken. | |
[pagina 114]
| |
De leeraar in de letterkunde echter, gebonden aan de groote lijnen van het programma, maar vrij om deze te behandelen zooals hij wil, kan de historische en letterkundige vakken aan elkander verbinden, er eenheid in brengen, door eene grootsche philosophische opvatting, en in de hoofden en harten der jongelieden hoogere gedachten en gevoelens opwekken. Terwijl hij spreekt over de ontwikkeling der taal, over de oude heldengedichten, de volksliederen en de volksmuziek, en later over den modernen roman, over de wetenschappelijke, staatkundige en wijsgeerige letterkunde van zijn land, en de aesthetische, staatkundige en philosophische stroomingen, die zich daarin weerspiegelen, kan hij daaraan algemeene beschouwingen vastknoopen over den menschelijken geest, die minder passen bij de andere leervakken. Hetzelfde moet men doen bij het onderwijs in de natuurwetenschap. Het is niet genoeg natuur- en scheikunde, sterrenkunde en meteorologie, plant- en dierkunde te onderwijzen De philosophie van alle wetenschappen, een blik op de natuur, opgevat als één geheel, eenigszins zooals men het vindt in het eerste deel van den Cosmos van Von Humboldt, moet allen leerlingen en studenten onderwezen worden, welke ook de uitgebreidheid van het onderwijs in de natuurwetenschap moge wezen. De philosophie en de poëzie der natuur, de methodes der natuurwetenschap en eene verhevene opvatting van het leven der natuur, moesten een deel uitmaken van de opvoeding. Misschien zou de leeraar in de aardrijkskunde dit op zich kunnen nemen, maar dan zouden wij voor dit vak geheel andere meesters en leeraars moeten hebben in onze scholen en universiteiten; want wat men op het oogenblik onder dezen naam onderwijst is alles wat men wil, maar geene aardrijkskunde.’ | |
[pagina 115]
| |
Laat ons nu eventjes het schoollokaal binnentreden. Als bouwtrant is het onbeduidend, in artistiek opzicht smakeloos, even smakeloos als de ontelbare blokhuizen waarin onze werkersfamiliën wonen. Doch ook hier is merkbare verbetering te constateeren. Groote koolteekeningen, episodes uit de wereldgeschiedenis voorstellend, bedekken de gekalkte muren. Deze pastelschetsen, welke toelaten zich eene duidelijke voorstelling te maken van bouwtrant, kleederdracht en andere onderdeelen der beschavingsgeschiedenis, werden ons met de meeste bereidwilligheid geschonken door kunstenaars van talent, die sedert jaren door vriendschapsbanden met ons verbonden zijn, en wier ideaal het onze nabij komt. Vóór de klassen hangen een aantal prenten, welke door de kinderen met graagte bekeken worden. Dit is de bekroning van het onderwijs, de aanschouwing in breederen zin. Hier is de zesde klasse. Bekijk eens de platen. Het kostte veel moeite om ze te verzamelen, menig uurtje werd besteed om ze wat op te knappen, want hunne afkomst was soms erg twijfelachtig. Maar hoeveel genot schonken ze niet aan meester en kinderen! Hoe menig oog schitterde bij het zien van al dat mooie! Deze verzameling vormt een geheel. Zij werd enkele dagen geleden uitgehangen, na eene les over polen en poollanden. Gedurende drie kwart uurs vergezelden de leerlingen in gedachte de heldhaftige zeevaarders ter ontdekkingstocht, voeren tusschen drijfijs, ondernamen sledetochten, beklommen de gletschers, deden astronomische waarnemingen, overwinterden, - hunne harten trilden bij het verhaal van den dood van vele edele mannen, die den tol betaalden aan de zucht naar weten. En nu kunnen ze nogmaals dit alles in beeld zien: de portretten van Heemskerk en Barends, van John Franklin en Mac Clure, van Nordenskjöld en Fridtjof Nansen; het Behouden Huis op Nova-Zembla en de Zuil van | |
[pagina 116]
| |
Tennyson; de Erebus en de Terror, de Gallia en de Véga, de Belgica en de Fram, geïmmobiliseerd door de ijsmassa, omgeven door de verschrikkingen van den Poolnacht. En zoo gaat het met alle lessen over alle vakken. We hebben in eene kamer onze verzamelingen bijeengebracht. Uit hetgeen in den beginne noodzakelijk een onooglijke waarboel was, ontstond langzamerhand een voorraadschuur, die steeds rijker wordt. De hooge waarde van dit schoolmuseum bestaat hierin, dat het in zijn geheel ons werk en ons eigendom is. We deden alles zelf; 't was er misschien niet te slechter om, al hadden we weleens het droef besef onzer machteloosheid, al blikten we meer dan eens in eene ledige geldbeurs. Kijk, hier is onze collectie-zaal. Een museum kunnen wij haar bezwaarlijk noemen, daar er bijna niets uitgestald kon worden bij gebrek aan de noodige ruimte. Doch het materiaal is er, en dit is hoofdzaak. De keverdoozen staan op de vlinderdoozen, de kistjes met schelpen, mineralen en fossielen groeien aan in de hoogte, omdat er voor diktegroei geen plaats is; de planten worden in kartonnen doozen bewaard. Van elke plant zijn twee exemplaren voorhanden. Zoo konden wij er toe komen eenszijds de Belgische flora in familiën te groepeeren, anderzijds de soorten te vereenigen tot plantengenootschappen. Hier hebt ge o.a. de duinflora, de beekflora, de poelflora, de flora der slijkige en zandige oevers, de flora der moerassige oevers, de flora der weilanden, de flora der droge heuvels, de flora der hoogvenen, de flora der laagvenen, de flora der zandvlakten, de heideflora, de flora van de loof bosschen, de flora van de naaldbosschen. Hier is eene collectie zaden. Alles werd door ons verzameld en daarom heeft die schat in onze oogen eene groote waarde. Er gaat geen dag voorbij of we hebben | |
[pagina 117]
| |
iets te toonen: een brok ruwe zwavel, een druipsteen, een stuk bergzout, een poliep, een insect, en wat dies meer. Deze omslagen bevatten portretten, photo's, gravures, illustraties, alles door ons verzameld. Door middel van fiches vinden we in enkele minuten tijds terug hetgeen voor de les noodig is. Hier is de boekerij: nu eens ware kinderlectuur. Gij bemerkt dat vele schriften een plaatsje vonden tusschen de boekwerken. Dit is persoonlijk werk: vertalingen; bewerkingen naar ál te lijvige boeken en zoo meer. Er wordt eene les gegeven over zeker onderwerp: onmiddellijk daarna krijgen de leerlingen kennis van wat in de boekerij voor handen is met betrekking op het aangeleerde. Wij zijn overtuigd dat vele kinderen langzamerhand voorliefde zullen krijgen voor een of ander vak, en er aldus kans bestaat, dat zij het beroep zullen omhelzen, waartoe ze aanleg hebben en zich aangetrokken gevoelen. Hier is de verzameling leermiddelen waarvan we ons bedienen bij het onderwijs in de geschiedenis. Deze sfinx-kop is het eenige afgietsel dat we bezitten, want we zijn allen zeer arm; het ontbrekende hebben we vervangen door koolteekeningen, waarvan enkele goed geslaagd zijn. Zoodoende hebben we toch iets, dat de leerlingen toelaat met vrucht een blik te werpen op de beschavingsgeschiedenis. De wijze waarop de geschiedenis door ons wordt opgevat, en de manier waarop wij de leerstof behandelen, verschillen diep van hetgeen vroeger op school werd gedaan en nog wel gedaan wordt. Laat me toe eventjes in de fiches te snuffelen, en uit dien stapel schriften een paar bladzijden op te delven; ik wensch u een artikel voor te lezen van de hand van Ernest Lavisse, en zoodoende zult gij aanstonds vatten wat ik bedoel: ‘Je ne sais pas comment le goût de l'histoire n'a pas été détruit en | |
[pagina 118]
| |
moi par l'enseignement da collège. Dans le chaos des guerres que l'on nous divisait en périodes et en théâtres; dans cette ribambelle de traités de paix perpétuelles, qui durèrent quelques années ou quelques mois; à travers la poussière des faits divers, nous ne pouvions discerner aucun signe révélateur des transformations de la vie générale, ni les étapes de l'humanité en marche vers nous. Or, à quoi peut servir l'histoire, si ce n'est à me montrer d'où je viens, où je suis, où je vais probablement? L'homme est un être qui vit dans la nature, avec laquelle il est en rapport d'action et de réaction, un être qui vit dans le temps, où il marque des périodes par la transformation de ses idées et de ses moeurs. L'étude de l'homme dans la nature et dans le temps: tel doit être l'objet de l'éducation au collège.’ Of zulks geschiedt? Ziehier wat het onderwijs van den student heeft gemaakt: ‘Un jeune homme qui ne connaît pas son propre corps, ni la vie des animaux et des plantes, ni le cours des astres, - un jeune homme dont la mémoire a gardé les noms des Mérovingiens imbéciles, mais qui n'a pas vu l'humanité, avançant, reculant, pour avancer toujours, créant, en politique, des légitimités successives, éprise, en art, d'un idéal, puis d'un autre, en mouvement toujours; un jeune homme qui ne sait, de son pays, rien de solide, et de l'étranger, rien du tout; condamné par l'inintelligence du passé à ne pas comprendre le présent, à ne pas même pressentir l'avenir; un jeune homme incohérent, inconstant, qui ne tient pas ensemble, n'ayant pas des raisons sérieuses pour croire ceci plutôt que cela; la foi vascillante, quelle que soit sa foi; exposé à demeurer toute sa vie dans l'ignorance des choses essentielles, car son éducation n'a laissé, | |
[pagina 119]
| |
dans son esprit, aucune des grandes curiosités qui sont l'appel au travail; un jeune homme à peu près vide, et qui se croit complet; un jeune homme charmant, mais infirme.’ Wij geven niet uitsluitend onderwijs; wij vormen menschen. Er wordt op onze dagen betrekkelijk veel gedaan voor de verspreiding van kennis; van het lager tot het hooger onderwijs tracht men den geest te bevoorraden met weten. Maar aan den innerlijken mensch denkt men gewoonlijk niet. Dit is erg jammer, want, indien het waar is dat het onderwijs de ontwikkeling van nijverheid en handel, de economische uitbreiding van land en volk als gevolg heeft, even onloochenbaar is het, dat de opvoeding van den zedelijken mensch de harmonie in het maatschappelijk leven bedoelt, tot de vreedzame en verstandige oplossing der sociale vraagstukken leidt, en de ware grootheid van het vaderland uitmaakt. Zie om u heen, en zeg me of ge niet vele zeer ontwikkelde personen kent, die tijdens hunne loopbaan zich vertoonden als ijverzuchtige, haatdragende, valsche, oneerlijke, karakter- of hartelooze menschen? Onberekenbaar groot is het kwaad dat zij stichtten in dát midden, waar, dank zij hunne verstandelijke meerderheid, hun fortuin soms, hunne maatschappelijke positie, zij veel, veel goeds konden tot stand brengen. Reine figuren - en die vindt men overal - worden te dikwerf overgolfd en gesmoord door de zee van lage karakters. Reine figuren waren Palfijn, James Watt, Pasteur en duizend anderen, wier leven uitsluitend aan de wetenschap en aan de menschheid behoorde, vol zelfverloochening, zonder een spoor eigenbelang. In de school der toekomst wordt gearbeid aan de vorming van den zedelijken mensch. 't Zijn geen dorre, ledige zedenpreken, die de kinderen | |
[pagina 120]
| |
te aanhooren krijgen, o neen! De eeuwigschoone evangeliën worden vlijtig beoefend. Uit de geschiedenis van oude en nieuwe volkeren wordt het mooie gehaald, en over de rest het floers der vergetelheid geworpen. Veel wordt er aan biographie gedaan, omdat de toekomstschool alles verwacht van de hetero-suggestie, d.w.z. de inwerking van anderen op ons. Het woord wordt versterkt door het beeld, en daarom hangt de onderwijzer, in zijne klas, eene galerij op van nuttige menschen: Christus, geëtst naar de schilderij van Munckakzy, John Brown, Guiseppe Verdi, John Ruskin, om slechts enkelen te noemen. Zal de school slagen? Ik weet het niet te zeggen. Zullen de weinige leerjaren eene voldoende bewapening vormen tegen het leven, waarin het lagere-schoolkind zoo vroegtijdig geslingerd wordt? Laat ons het beste hopen. De school der toekomst beijvert zich om het groote ziekteverschijnsel onzer eeuw, zwakte van wil, bij de nieuwe generatie te voorkomen. Zwakte van wil is te wijten aan de moderne opvoeding, die alleen op onderwijs is bedacht. Men vormt geene karakters, omdat men geene soliede grondbeginselen, geene vaste overtuiging, geen zedelijk ideaal bedoelt. Zie om u heen: de jonge lieden zijn óf leeg van geest óf pessimist en levenszat. Vloekt het niet, wanneer men hoort zeggen door degenen, wier leven pas begon: ‘Ik heb geene illusies meer. Laat ons genieten!’ Men houdt wetenschappelijke voordrachten voor een groepje menschen, dat onveranderlijk hetzelfde blijft, zoo het al niet wegslinkt; tooneelvertooningen, die werkelijk mooi zijn, hebben voor ledige banken plaats; bierhuizen en circussen echter zijn stampvol gevuld met getrouwe bezoekers. Zóó zijn de toestanden. Ik heb er velen gekend, die in geestelijk leven een doel en het ware genot wilden zoeken. Het studeerkamertje werd | |
[pagina 121]
| |
in orde gebracht, doch de wil liet hen onbarmhartig in den steek. Velen doen bepaald niets meer na hun laatste examen: zij hadden in enkele jaren âl gegeven wat ze geven konden. De school der toekomst gaat op eene andere wijze te werk. Zij kweekt geene serreplanten. Wonderkinderen en aapjes zijn haar een gruwel. Zij maakt zich niet schuldig aan hetgeen Ellen Key ‘kindermoorden’ noemt. Nivelatie behoort tot het verleden. Aan elken leerling wordt gezegd wat hij in zich aan goede en kwade eigenschappen vereenigt. Hem wordt geleerd, hoe hij een volmaakt, d.i. een gelukkig mensch, kan worden, door de kwade neiging te verdringen, en hoe hij daartoe krachtig willen moet. - Gij zijt een schooljongen. De knaap, welke naast u aan den zelfden lessenaar schrijft, is u in alles de baas. In uw binnenste groeit iets, dat niet met het woord vriendschap kan worden benoemd. Laat u niet heen en weer dobberen op de golven van uw gevoelen. Wees bewust, dat afgunst dreigt uw karakterschoon te verwoesten. Ga, als opmerkzaam doch onpartijdig toeschouwer, na, wat in uwe ziel omgaat. En wanneer ge diep overtuigd zijt, dat jaloezij u van den makker scheidt, beoordeel dat gevoel, en ‘besluit met zooveel kracht, dat dit besluit zich eene vaste plaats in uw zieleleven verzekert: dan hebt ge gewild, dan hebt ge de overwinning behaald op u zelf, dan staat ge krachtiger tegenover u zelf.’ En is uw makker werkelijk een beste jongen, die warme vriendschap verdient, dan zult ge prijs stellen op zijne genegenheid, en u warmen in het zonnige dier vriendschap. - Zóó wordt er gearbeid in de school der toekomst. Wat het zedelijk karakter ontsiert, wordt verbeterd door eigen kracht, door de opvoeding van den wil. Het is een vooroordeel, als zou het karakter een homogene, onbeweeglijke klomp zijn, waaraan niets te ver- | |
[pagina 122]
| |
anderen valtGa naar voetnoot(1). Het karakter is de resultante van erfelijkheid, omgeving, levensvoorwaarden, opvoeding. Omgeving en levensvoorwaarden veranderen voortdurend; waarom zou het karakter niet veranderen? De overgeërfde misvormingen, zoo physische als verstandelijke en zedelijke, kunnen in toestand van sluimer gehouden worden. Ontwaken zij, dan zal eene welingerichte ziektebehandeling door den wil ze bestrijden en in ieder geval den ernst er van beperken. In de school der toekomst wordt gearbeid aan de aesthetische opvoeding. Hierbij volgt men de chronologische orde. Het kind vat niet al het mooie dat ligt in eene ouverture van Wagner, in een tafereel van Millet, in een kop van Rodin. Het kind kan zulks niet vatten, kan niet begrijpen, omdat de Philosophie van de kunst berust op beschavingsgeschiedenis. Tusschen de geniale scheppingen van Wagner en het zachte melodieuse geluid, dat de bewoner van het Kokoseiland ontlokt aan de rieten neusfluit, wanneer hij, in het lommer, zich zelf in slaap wiegt, - tusschen de beeldhouwkunst van Rodin en de mammouth-teekening, door den grottenmensch uit het steentijdperk op hersthoorn gegrift, ligt een afstand van tientallen van eeuwen. Wilt gij dat het kind de kunst begrijpe en geniete, neem het bij de hand, en bewandel met hem de zachtopwaarts hellende baan van de cultuurgeschiedenis. Zóó gaat de school der toekomst te werk. De scholier wordt opmerkzaam gemaakt op hetgeen hij in zijne onmiddellijke omgeving genieten kan: het melodisch ruischen van de boomkruinen in belommerde lanen, het trillen der telegraafpalen, de Eolus-harpen onder de metalen spoorwegbrug, wanneer de wind door de ontelbare openingen | |
[pagina 123]
| |
zucht, het ruischen van het rietbosch, het gieren van den storm, het klagen der tortel, het jubelen van den akkerleeuwerik. Die klanken bevatten óf iets treurigs óf iets vroolijks. De mensch heeft de geluiden, die hij in de natuur hoorde, nagebootst, met steeds meerdere volmaaktheid, en daardoor uitdrukking gegeven aan hetgeen in zijne ziel omging. Zóó leert het kind wat muziek is. Zijne kennis wordt zoetjes aan opgebouwd, akkoord na akkoord. De trage maatslag en de diepgevoelde taal van de middeleeuwsche toonkunstenaars, dát is het, wat de school der toekomst den kinderen leert; een psalm, een koraal van Luther, een quatuor van Palestrina. En zóo is het eveneens gesteld met de beeldende kunsten. In strijd met wat gewoonlijk wordt verdedigd, moet de school niet leeren teekenen; dat kán zij niet; wél kan en moet zij de kunst leeren begrijpen en liefhebben. Wie begrijpt en liefheeft zet door eigen kracht het begonnen werk voort. Op meer gevorderden leeftijd, wanneer de lagere-schooltijd reeds ver achter den rug ligt, moet de mensch, zoo man als vrouw, nog steeds een open oog hebben voor wat op dit gebied gedaan wordt, moet hij in zijne ledige uren genot zoeken in het beoefenen der kunst. Ik ken niets dat heerlijker is dan het teekenen van bloemen, afzonderlijk, of ontleed, of als onderdeel van het landschap. Hoe aangenaam is het, 's winters, al die schetsen te rangschikken, er de laatste hand aan te leggen, - hoe herleeft men in herinnering al hetgene men aan vroegere zomerweelde heeft genoten! - De school der toekomst leert den kinderen het mooie te zien in vorm en groepeering, en daarbij ontleent zij hare motieven aan de natuur: planten, opgezette dieren, schelpen. Was de naïeve, en juist dàarom zoo mooie kunst uit vroegere beschavingen niet het kind der natuur? Denk aan de kunst der Hindoes, de Zonnetempels der Incas, den Lotus en den Papyrus | |
[pagina 124]
| |
der Egyptenaren, den Akant, der Grieken, de Aronskelken, Typha's en dennenkegels der latere eeuwen. In de klas worden de leerlingen omringd met alles wat mooi is: gedroogde bladeren en bloemen onder glas, natuurvormen in kleurendruk weergegeven, photo's en prenten, etsen en mooie teekeningen. Dit alles vraagt van het personeel geene groote geldelijke opofferingen, alleen veel lfefde voor de taak, die tot levensdoel werd gekozen. Zoo arbeidende hoopt en verwacht de school der toekomst, dat het kind liefde en eerbied zal krijgen voor eigen werk. Eerbied, voor wat men zelf voortbrengt, wordt meer en meer eene zeldzame hoedanigheid. Onze moderne samenleving kent niets dan geld. Niet ‘levensdoel’ zoekt men, wél ‘carrière.’ De meeste menschen, zoowel intellectueelen als zij die handenarbeid verrichten - beschouwen hetgeen ze te verrichten hebben als eene onaangename karwei, die liefst zoo gauw mogelijk geëindigd is. Zelden vindt ge nog een Quinten Metsys, om kunstsmeewerk voort te brengen. Onze magazijnen bevatten een onooglijken rommel. Wij worden ál te veel koopmansziel, en zoodoende berooven wij ons zelf van het genot, dat eigen werk schenkt. De grootste Italiaansche schilders waren arme monniken: Fra Angelico, Fra Bartholomeo. Palissy was een arme drommel. Hun arbeid was voor hen alles. De oude en ziekelijke Tolstoj geeft 's avonds, in zijne woning, les aan de kinderen der landlieden. Zóozeer gaat hij daarin op, dat de ouders hem verzoeken ook hen tot de les toe te laten. Alle edele figuren waren groote werkers, en, kwamen enkelen onder hen tot welstand, het lag voorzeker niet in hunne bedoeling een rijk mensch te worden. - De | |
[pagina 125]
| |
school der toekomst streeft naar het bewerken eener regeneratie in dien zin. Ook ditmaal wendt zij de levensbeschrijving aan, en wijst zij op hetgeen de Middeleeuwen voortbrachten, de donkere, veelbelasterde Middeleeuwen, alleszins toch de periode, waarin wellicht de kunst haar hoogtepunt bereikte. Wie eerbied heeft voor eigen werk, doet het goed, en eerbiedigt het werk van anderen. Die eerbied doet zich onder alle vormen voor. Wanneer ik een boek te leen krijg, en het aan flarden terugbestel, heb ik geen eerbied voor het eigendom van anderen, evenmin voor het werk van de talrijke menschen - te beginnen met den schrijver - die het uitgeven van het boek mogelijk maakten. Marlitt vertelt in een harer romans, hoe eene fanatieke dame eene eigenhandig geschreven partituur van Sebastiaan Bach verbrandde, omdat zij een gruwel had aan ‘wereldsche en jolige wijsjes’. Onbekendheid met vroegere toestanden is oorzaak dat wij in zoo menig geval weinig eerbied aan den dag leggen voor den arbeid van anderen. Er wordt veel steenkool nutteloos verbrand. Uit dwaze modezucht dragen we driemaal meer kleederen dan we noodig hebben. Het is spreekwoordelijk geworden, dat papier geen geld kost, en daarom verknoeien wij er eene mooie hoeveelheid. Kon de voortbrengende kracht, die aldus nutteloos verbruikt wordt, niet beter worden besteed? Het is zeer aangenaam hagelwit linnen te dragen, maar wie oogen heeft om te zien, zal vaststellen, dat er honderden wasschers en strijksters zijn, die jaar in jaar uit lange, lange uren over tobbe en plank gebogen zijn. Sprongen wij wat min onnadenkend met de arbeidskracht om, dan zou daarom het loon dier menschen niet behoeven te dalen, zou hun evenwel wat gelegenheid worden gegeven om te lezen, wat hun nu onmogelijk is na veertien uren afmattend werk. - De | |
[pagina 126]
| |
opvoeding heeft aan dien wantoestand schuld. Ik heb altijd kunnen constateeren, dat de schoolkinderen, wier grillen in alles voldaan worden, kleine wandalen, en per slot van rekening slechte leerlingen zijn. Zij gebruiken hunne tasschen als projectielen en kerven met hunne zakmessen in alles wat hun onder de handen valt. Men moet de kinderen kort houden, zonder hen te kort te doen. Ik heb als kind slechts één tol gehad, en heb hem gebruikt tot op den dag, waarop ik de lagere school verliet. Het teekenschrift, waarin ik mijne landkaarten maakte, kocht ik met mijne spaarpenningen, hetgeen heel wat zeggen wil, wanneer ge bedenkt, dat vader 's winters zoowat dertien frank weekloon ontving. - De school der toekomst arbeidt in dien zin. Zij wijst er op hoe zeer ons bestaan rijk is aan levensweelden: kunstmatige verlichting, boeken, schrijfmateriaal, om slechts eenige zaken te noemen, - hoe ons dit alles als erfenis door vroegere geslachten werd nagelaten, - hoe millioenen menschen een min of meer ongezond werk te verrichten hebben, om de nijverheidsproducten te leveren, die ons tot eene behoefte zijn geworden, - hoe wij, door onnadenkend en onverschillig met die voortbrengselen om te springen, noodeloos de werkuren verlengen van zoovelen, die even goed als wij zelf, recht hebben op geestelijk leven. Naast de verstandelijke ontwikkeling verzorgt de school der toekomst de zedelijke opvoeding. Zij beoogt soliede grondbeginselen, vaste overtuiging, zedelijk ideaal, vormt menschen met karakter, wier krachtige wil in eene goede richting werkzaam is, en die eerbied hebben voor de natuur, voor eigen werk en voor het werk van anderen. Vindt gij niet dat de toekomstschool ons veel dichter bij den volmaakten mensch brengt?
L. Michel Thiery. |
|