Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] De eenzame ziel. 't Is bitter dat men alles, alles vindt, En ieder ding door strijden kan verwerven, Maar 't eene, dat men 't meest en diepst bemint, Niet dwingen kàn, en onvoldaan moet sterven. Dat iedre dag ons vele gaven bràcht, Dat alle dingen eenmaal zùllen komen, Maar dat één mensch zijn gansche leven wacht En wacht vergeefs 't gebeuren zijner droomen. En vele menschen treden tot het feest En drinken wijn in Liefde's ruime tempel, Maar ééne ziel is nimmer dààr geweest, En schreit haar leed bij den beweenden drempel. [pagina 106] [p. 106] Zij treedt niet in, een ieder zit blij aan, Zij is een beedlaar, schamper uitgestooten; Dan zal zij, zat van wanhoop, verdergaan, Zij heeft haar oogen voor dat huis gesloten. Zij weet het schòòn: wat is het haar dan haat? Want allen mogen hoog te zamen zingen In Liefde's prijs, zij enkel niet, zij gààt En draagt in zich slechts schaamle erinneringen. En in den nacht denkt zij die volle zaal Gansch luid van lach, en, bij de poorte weenend, Zich zelve, een arme, ontberend wijn en maal, Vòòr heen te gaan zich aan de deurpost lenend. P.N. Van Eyck. Vorige Volgende