Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] [Laat mij wanhopig bidden voor mijzelf] Laat mij wanhopig bidden voor mijzelf, en mijn verdriet, dat nacht en dag blijft knagen, hoogheffen onder 't nachtelijk gewelf, waaruit ik weet dat toch geen troost zal dagen, daar alles ijdel is, en niemand weet den tempel, waar, gelijk een offerande, in laatsten oplaai van het levensleed, de twijflaar kan zijn smart tot asch verbranden. Wij weten niets, wij voelen slechts, wij zijn de dorstigen naar God, door niets te drenken, en vreemd is ons 't geluk, tenzij als pijn van doornen, die ons doet aan rozen denken; en heel ons leven is een lang gebed, een hopeloos gebed om rust, een strijden tusschen 't verstand en 't hart, een blind verzet tegen den scherpen twijfel dezer tijden. En nu de stilte van den zomernacht over het aardrijk bidt, nu kom ik knielen voor U, die zwijgt, terwijl een wereld wacht naar nieuwe woorden voor onze oude zielen. Firmin van Hecke. Vorige Volgende