Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Liederen door Karel van de Woestyne. De koelte neigt den avond over; en waar ik wijle, uit zwoelen dag in 't zwenken van 't gezonken loover, voel 'k onder donkerenden toover van licht en schaâuw door 't trage rag der blaêren, 't sterven van mijn lach. Ik wacht. Ik heb de stille pijne dat ik den heelen dag u wacht. En, onder 't huivrend avond-kwijnen, voel 'k om mijn mond de strakke lijnen waar, wijl ik nog te hopen tracht, het sterven van mijn hope in lacht... [pagina 82] [p. 82] Aan u, van u dees stille droom: dat, met het broos ontloken oost gereze', uw vreezig wezen vroom mijn bleek ontwaken naêrt, en bloost, en dat uw aêm mijn aanzicht koost. Ik zou, ter zoelte neêr-geleid (die me al te wreede zonne weert) van uw gebogen somberheid, - verteederd van wat ù verteert, den dag aanveerden, dien ge aanveerdt. En 't slepend slapen blijde ontknecht, zou mijn gestalte aan de uwe staan: ons beide' in 't ronde omlichten recht der blinkende uren die haar baan met trage-keerende oogen gaan, tot waar een naderende nacht haar reize weigre ruste brengt; en 't late licht, dat lodder-lacht, o lieve, en grauwre gloeden plengt, gepáard ons dubble schaâuwe lengt... [pagina 83] [p. 83] Zòo, van een nieuw ontloken oost - o dróom! - gezaêm de gave aanveerd, tot waar de zaal'ge dag verbloost en beider oog naar 't westen keert; - - o dróom, die nóg 't ontwáken koost dat weêr me de arme waarheid leert... Vorige Volgende