Van Baudelaire zegt Q.o.m.
‘Baudelaire's ziel, hartstocht, pluizerij, is vaak die van een beangstigend, kranken, kwijnend, smartelijken, zieken visioenair, gefolterd door een soort psychische epilepsie. Soms in zijn uiting niets dan een saamweefsel van woede en onmacht, van wreede wellustpijniging, tegen-natuurlijk begeeren, drift en verwensching... En toch, zoo ontroerend, zoo schoon, zoo verschrikkelijk in zijn abnormale breinwoelingen en de afgrijselijkheden waarnaar zijn zieke ziel gulzigt in alle harmonie en innerlijke rust vernielende zelfopwinding. Maar hoe open is hij niet, in zijn afdwalings-biechten, in zijn roode satan-vermommingen.’
De Nieuwe Gids (mede nieuwe serie van de Twintigste Eeuw en het Tweemaandelijks Tijdschrift) publieert een roman Leo en Gerda door A.W. Timmerman waarvan een aanvang verscheen in 't januari-nr en me niet heel gelukkig lijkt.
Volgt de letterkundige... aardrijks- en aardkundige bijdrage van Dr P.H. van Moerkerken: De Grotten der Lozère; spijtig dat schrijver de lengte- en breedtegraden vergat op te geven, anders ware 't artikel compleet geweest.
Van Jac. van Looy werd opgenomen Het vervolg van de Lotgevallen van Zebedeus, zeer elgenaardig.
Over Romantiek door C. Veth, een kritiek over een brochure van den heer Schaap, me dunkt van eenig plaatselijk belang.
Een prachtige brok uit de Heilige Tocht van Ary Prins; het doet waarlijk pijn zoo'n werk bij brokken te lezen.
Georg Hermann door Dr J. De Jong, een artikel dat ons aanspoort en met recht tot de studie der Duitsche modernen. Een voortreffelijk en zielsfijn gevoels-studietje van Marie Metz-Koning: van Ziekte en Zonneschijn.