| |
| |
| |
Janus met het Dubbele Voorhoofd
Karel v.d. Woestijne: Janus met het
Dubbele Voorhoofd. Bussum, C.A.J. van
Dishoeck 1908.
In het interview, ‘Bij Karel van de Woestijne’, opgenomen in het Septembernummer van ‘Den Gulden Winckel’, lezen wij, dat, ten aanzien der onder bovenstaanden titel verzamelde verhalen, voor den schrijver in de eerste plaats belang had: het Beeld, terwijl slechts daarna, in de tweede plaats, de in elk aanwezige symbolische gedachte in aanmerking kwam. Waar wij hier dus in elk geval ‘symbolistische’ prozastukken te beoordeelen hebben, geeft genoemde mededeeling van den auteur aan dit begrip al dadelijk een verhelfting, kiest hij namelijk één der twee hoofdsoorten van symbolistisch kunstwerk als de zijne. Want zóó staat het daarmede: Of wij zien: het bedoelde Beeld opgebouwd, - gehuld in een wazig gewaad van vaag vermoeden, - zoodat wij in de allereerste plaats het beeld zelf aanschouwen, maar onze géést die bijzonderheid erkent als de vertegenwoordigster slechts eener algemeenheid, en wij dus, het meest, onze intuïtieve menschelijke gedachtearbeid doen werken om een uiterlijkheid, naar de groote innerlijkheid. Of anders: de dichter wil ons als grondbedoeling de algemeene levensbeteekenis gegeven, en haar, vergemakkelijkend, enkel in een beeld verbijzonderd hebben, - waarlijk alléén, opdat onze verbeelding
| |
| |
het generale mocht terugvinden, opdat wij, alzoo, onze fantazie mogen doen arbeiden over een uiterlijkheid (middel deze) om een reeds bestaande doch onbewuste innerlijkheid te vinden. Van de Woestijne's bedoeling nu, was, symbolische verhalen te scheppen naar den eersten aard.
Toch is het niet alleen de bedoeling van den schrijver, die ons zeker kunstwerk scharen doet onder die van de eerste, of die der tweede soort. Niet alleen de overwegende, willende werkzaamheid van den dichter bepaalt de rangschikking, maar ook, zeer sterk, zijn temperament, dat de verwerkelijking van dien wil al of niet mogelijk maakt. Niet alleen het streven, maar de wijze waarop gestreefd wordt, zoodat zoowel zwakte, als ook sterkte van geestes- en karakteraanleg ander werk dan 't bedoelde kan doen groeien. En op zoo eigenaardige wijze soms, dat wij het kunststuk, in stede van het zooals de kùnstenaar gewild heeft, te aanschouwen, juist op de tegenovergestelde wijze waarnemen, en dit toch geen falen van den kunstenaar mogen noemen.
Mooie voorbeelden hiervan zijn Verhaeren's Les Villages Illusoirs. Ongetwijfeld is, dunkt mij, Verhaeren's oerbedoeling geweest om in hunne droefenis, in hun verval, in hun grootheid, algemeene menschfiguren te geven. Hij bestreefde dit onder de gestalten der dorpsarbeiders. Toch is inderdaad de algemeenheid niet de hoofdzaak geworden en zijn het de hartstochtelijk, in heftige bewogenheid onstuimig gehouwen beelden, die ons zóó sterk roeren in onze verbeelding, dat wij vaak moeite hebben te realiseeren wat er aan algemeenheid achter of in ligt. Bij Vielé-Griffin daarentegen, in een gedicht als ‘Le Porcher’, waar evenzoo de symboliek eerste bedoeling is, weten wij van den beginne met deze te doen te hebben, en blijven wij, misschien ten koste der totale verschijning van den Varkenhoeder, voort- | |
| |
durend letten op datgene, wat regel voor regel, gedeelte voor gedeelte, in zijn verbijzondering aan algemeenheid verwerkelijkt.
Beschouwen wij Karel v.d. Woestijne's verhalen, dan lijkt het mij, of bij hem in een gedeelte daarvan, een dergelijk gebeuren als bij Verhaeren plaats heeft, n. 1. dat wij, in tegenstelling met hetgeen hij bedoelde, éérst zien, wat hij in de tweede plaats zeggen wilde, op zulk een wijze, dat wij bij hem, die, volgens eigen mededeeling, anders dan Verhaeren. als oerbedoeling, het beeld verlangde, vaak in de eerste plaats letten op de symbolische bedoeling. Het behoeft voor ons geen vermindering van genoegen te zijn dit te weten, want de lezer heeft perslot, niet te maken met wat een kunstenaar wilde geven, maar met wat hij in waarheid gegeven heeft. Zoo weten wij van Baudelaire, dat hij met de ‘Poèmes en Prose’ iets anders bedoelde dan wat hij geleverd heeft en wij bewonderen. Dat ik er eenigermate breed over sprak, - het is, om aldus een gereede aanleiding te hebben zorgvuldig na te gaan, hoe het symbolische in Janus genomen moet worden. Ook gaat het niet voor het geheele boek door. Bij Christophorus b.v. blijven wij onze aandacht veeleer alleen op den mensch en zijne gedragingen en belevingen richten en gaan wij, na deze gansch in ons opgenomen te hebben eerst, beschouwen, hoevele en hoe geäarde zilverlingen de buidel dezer vertelling bevat.
Terwijl nu bij Verhaeren de oorzaak van dit afwijken der gewenschtheid en het ontstane kan gevonden worden in zijn hartstochtelijkheid, zijn verbeeldingsvolle opbouwingsgave, zijn samenvouwing, kunnen wij bij Woestijne, zooals het hier ook juist den tegenovergestelden weg van bijzonderheid naar algemeenheid gaat, de reden vinden in zijn detailleerende behandeling, zijn ontleding, zijn ontvouwing. Gaan wij elk verhaal afzonder- | |
| |
lijk na, ontleden wij de samenstelling van eigenschappen, in dit proza aanwezig, en bezien wij deze lijsten naast elkander, dan zou de overdadigheid in de behandeling van het een, gelegd naast de meerdere soberheid van het ander, duidelijk uitkomen. Deze wijze van beoordeeling is te meer aanbevelenswaardig, omdat zij alle vragen uit het werk, en daaruit alleen wil beantwoorden.
Want welken invloed zal de wijze van behandeling op een onderwerp hebben?
Stellen wij ten eerste een min of meer sobere. Het ligt dan zoo, dat onze aandacht, door geen bijkomstigheden afgeleid, zich in de eerste plaats het sterkst richt op de ontwikkeling van het verhaalde, van het wordende begin over de volle gerijptheid heen naar het onbindende einde glijdt, de lijn vasthoudt en blijft zien haar klimmende en dalende golf. Direct gevolg hiervan is, dat zij, de aandacht, hoofdzakelijk door de lijn geboeid, ook hoofdzakelijk zàl opbouwen van voetstuk naar hooger tot aan het hoofd: het bedoelde beeld, en daarna de algemeen menschelijke beduidenis.
Stellen wij vervolgens een overdadige behandeling, wordt de eenig leidende weg gevoerd langs verblindende landschappen van verbeelding, door genottelijke boomgaarden van verfijnde sensatiebeschrijving, door een herfstavond geweven gansch en al gelijk een dompig zware bekleeding om de wereld, met hoog boven de diepgeboorde sterren als onverwachte geheimen; - en zijpaden daarbij, niet veel smaller dan de hoofdweg, - een enkel maal een viersprong, - dan zouden wij, misschien, met veel inspanning, er in kunnen slagen den weg met onverdeelde aandacht te volgen rechtuit, maar tegelijk doen wij daarmede alle rijkelijk aangebrachte versiering onrecht, die toch zeker door het overleggend wezen van den kunste- | |
| |
naar bewust gewild zijn, dus wellicht niet enkel versiering zijn, en zoo, in dit laatste geval, bouwen wij wel een Beeld op, maar de armen, de handen, of een enkel maal, de oogen, en zelfs het waas van leven, ontbreken. Aldus zijn wij gedwongen elk detail telkens geheel te doorspeuren, het nategaan er alles uit te puren, wat er in te winnen is, om tenslotte al die kleine vondsten te zaam te voegen, en zelf als overleggende kunstgenieters het Beeld op te richten. En op die wijze heeft v.d. Woestijne in Christophorus een bedwongen voortschrijding weten te brengen, die ons tot het einde ononderbroken, Christophorus doet zien leven en arbeiden, en daarentegen in Blauwbaard een serie beteekenisvolle tafereelen gegeven, waarvan wij, - behalve dat de aandacht reeds door vele beschrijvings details afgeleid wordt, - afzonderlijk eerst de symbolische beteekenis vinden, om ten slotte, door de samenstelling der verbeeldende onderdeelen, te gelijk het reeël geheel te bemerken. Tot zekere grens zou dit wellicht alleen de ervaring van den schrijver dezes kunnen geweest zijn, - tocht lijkt het mij niet te overmoedig aan te nemen, dat ook bij anderen het bovenstaande het geval geweest is.
Lang over die gewichtige beteekenissen zelve te spreken, is niet noodzakelijk. Het zeldzame geval heeft zich ten hunnen aanzien voorgedaan, dat de schrijver in een interview, van elk afzonderlijk, de overigens niet de zeer verborgen gedachte heeft medegedeeld. Naar het Septembernummer van Den Gulden Winckel mag hiervoor verwezen worden. De verhalen waarin de beduidingen te vinden zijn, blijken bij lezing meest oude, maar op zeer origineele wijze van groepeering of anderzins, en vaak geestig, behandeld, vervlaamscht, - zooals b.v. in de fijne parabelen, Jezus' figuur, zooals in Cristophorus, de verschijning der Drie Koningen, - nieuw ingekleed in een merkwaardig gewaad.
| |
| |
De taal-hanteering en de stemmings beschrijving behooren tot de sterk aan deze vernieuwing werkende dingen. Over 't geheel is v.d. Woestijne niet onder de kunstenaars van Streuvels, maar onder die van Teirlincks aard te scharen is hij een van hen, die, levend, geleefd hebbend in heel de verwonderlijke waanzin van het moderne leven, de inwerkingen daarvan op zijn eigen leven in zijn verzen, op zich zelf en anderen, in zijn proza beschrijft. Hij behoort tot diegenen, die het meest staan onder den invloed van Parijsche overbeschaving, van, zooals Teirlinck het noemde, ‘la vie frénétique’ der huidige, groote steden.
Van de Woestijne's proza is overrijp. Zooals ook in de muziek langzamerhand de eenvoudigheid (zeer ruim genomen) der aandoening in orchestrale scheppingen meest verdwenen is voor een gecompliceerde, zeer zwaar-klinkende samenstelling van in detail aangegeven, samengesmolten, in elkaar gewerkte stemmingen en sensaties, - onmiddellijk gevolg hiervan de noodzakelijkheid eener veelheid en verscheidenheid van instrumenten, als nooit te voren gebruikt werd, - zoo is in dit soort woordkunst de klare, enkelvoudig beschreven aandoening van een sober, maar, evenzeer mogelijk, diep voelend mensch weggegaan voor de aanduiding van een zieleleven, zoo ingewikkeld, zoo rijk aan onverwachte, door een niets, een halftint, een dubbeltint, een lichtglimp ontvangen zielsberoeringen, zoo schier onuitlegbaar veelvoudig, dat het ook, eenmaal een dergelijk sujet gekozen, noodzakelijk is, alle meest verborgen en geheime schatkisten der taal te openen, om daaruit een sensatie ontleding te kleeden en te omhangen, dier mate doordringend, dier mate, vooral, minutieus werkend in kleine verfijnde gemoedshuiveringen, als nog nimmer gezien is. Tot kunstenaars in zulk werk behooren Teirlinck en v.d. Woestijne. Maar terwijl Teirlinck zich, in zijn schepping van hedendaag- | |
| |
sche levens, door de teekening van een gansch gezelschap menschen, waartusschen toch altijd normale, eenvoudige personen zich bewegen, binnen een zij 't ver getrokken grens mòet houden, en daarom een zeker evenwicht blijft hebben in zijn werken, is v.d. Woestijne door zijne onderwerpskeuze op het gebied van legende en verleden verhaal, absoluut niet gebonden, en op veel plaatsen gekomen tot een somptueuse overlading, die alleen voor een bepaald aantal menschen bijzonder aangenaam, te begrijpen en te genieten zal zijn.
Van de Woestijne's proza is weelderig, zwaar, bovenmate rijp. Dit is inderdaad een kunst, waarin de woorden, waarin beelden en rhythmen als mysterieuse gasten met huiverende vingertoppen tikken aan de wanden onzer ziel, dit is inderdaad het proza, waarin een plotselinge wisseling van de halftinten der schemering voor groen, dreunend zonlicht, waarin vleiendglijdende en gebulte woorden, golven brekend in rose schuim, èn beurschende ooftgeur, een langzaam proevend, haast inslurpend gemoed doen rillen van een heel indringend, heel zoet, heel bedwelmend genot. En die met smaakvolle overdenking geschikte gekozenheid der dingen, die wij elegantie kunnen noemen, - welk een loome, sluimerende elegantie naast die van Teirlinck, - zij is overal ingegroeid en zoo zien wij de rijkbloeiende en weelderige wijnranken der oneenvoudigheid opgeleid tegen het fijn geweven latwerk, tegen de arabesken der sierlijk fraaie gekunsteldheid.
Laat ik uitdrukkelijk zeggen: Dit is niet overal zoo: Daar zijn o.a. die gedeelten, die een primitieve schilderij geven, deze vaak zeer geestig door hun doorgevoerde primitiviteit, (zooals 't verhaal der armzalige Driekoningen), eveneens bewerkt met uitvoerige detailbeschrijving, maar toch: helder gehouden, frisch, en levendig lachwekkend. En is ook dit eigenlijk
| |
| |
niet weer een verrassende uiting van den zelfden modernen geest, - looking backward? Want het is in elk geval onze gewoonte niet, te lachen, wanneer wij dezelfde dingen geschilderd zien op, laat ik nemen, een oude schilderij van Brueghel.
Overrijp dus, ten slotte, gezocht op menige plaats, àl te veel versierd: dit zijn deze vertellingen zonder twijfel. De houding, die iedere lezer in 't bijzonder, inneemt tegenover zekere verschijnsels op welk gebied ook in het moderne leven, zal dientengevolge bij elk afzonderlijk, zijne goed- of afkeuring bepalen. Dit is geen werk, waarvan reeds een afdoend oordeel ‘goed’ kan worden uitgesproken. Daarvan draagt het ook te veel de kenmerken niet enkel contemporeel belang te willen hebben. Maar de schrijver van dit artikel, - dit behoeft na 't voorgaande nauwelijks gezegd te worden, -het genot van dergelijke kunst een der heerlijke dingen achtend van 't tegenwoordig leven, - mag misschien nog deze meening uitspreken: dat toch niet alleen voor den eender aangelegde tijdgenoot van den schrijver, maar voor ieder zooveel schoonheden in deze mijn te delven liggen, dat het niemand zal kunnen spijten een tijdlang de arbeider geweest te zijn die met sterk gespannen moeitedoening voor zichzelf het verborgene aan het licht bracht.
Sept. 1908.
P.N. van Eyck.
|
|