nummer is de studie over Albert Samain door P.N. Van Eyck.
In Groot Nederland verscheen Uit 't gevaar, een brok proza van Carry van Bruggen. Niet heel-erg de Gedichten van L.S. Hylsma. Dit nummer bevat Prof. Dr H. Logeman's opstel over De taaltoestanden in Noorwegen en Dr J.L. Walch's verhandeling Humanist en Christen in de XVIIe Eeuw (J. Koopmans, letterkundige studiën; Gerard Brom, Vondels Bekering) beide aanbevelingswaardige artiekels. Vergeten we niet René De Clercq's Kleine Jacht te vermelden.
Onder de titel Dramatische Kunst verscheen van W.G. Van Nouhuys het uiterst belangrijk artiekel: Jac. Van Looy als Shakespeare - vertaler (Macbeth en Hamlet).
Het November-nummer van De nieuwe Gids geeft ons enkele bladzijden middelmatig proza van Ed. Coenraads. Pieter van den Meer vervolgt en zijne vervelende reisverhalen Uit Italië en heeft het in dit nummer over Florence: me dunkt er ware over die stad heel wat anders te zeggen dan hetgeen van der Meer in een droog taaltje van achter een bijbel-groot geschiedenis-boek met ernstiggewild professoraal gezicht ons tot slapens-toe voorleest.
Soms wel subtiel, de Fijne fragmenten door Jacob Israël De Haan, waaruit onder anderen ‘Ondergang en van de zon’:
‘Ik weet van een woonhuis, dat aan de buitenrand van de stad is gebouwd, en waaruit ik een wijde blik geniet over zeer verre velden. Vlakke velden zijn het. Er staan weinige en niet-groote huizen. De wijde blik is vrij, zeer ver Westwaarst, en daar staat eene losse laan van jonge boomen gebouwd.