Nieuw Leven. Jaargang 1(1908)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] Verzen Heb dank, gij schoone vrouw, die bonte tonentuilen, zang-bloeme’ en bladeren, waarin ge uw ziel liet schuilen mij ter vertroosting boodt, toen gij mij treurig zaagt van grievend zieleleed, dat niet kon uitgeklaagd; uw zang gleed zacht gelijk gevallen wilgeblaêren, op een verlaten beek geleidlijk henenvaren, en weg droom ik die dan in een visioenenland dat wijd-uit-blakend lag in laaien zonnebrand... O gouden stemme, soms zoo hoog en hél aan 't kralen om vol en traag dan, als de zon in zee, te dalen, terwijl mijn weemoed week voor uwe toovermacht van klare klankenpracht..... Firmin van Hecke. Vorige Volgende