Nieuw Leven. Jaargang 1
(1908)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
Hoofd- en Handenarbeid.De invoering van den handenarbeid op de lagere school is een van de belangrijkste paedagogische vraagstukken. Eene grootsche gedachte is er van de basis. Maar men moet weten waar men heen wil. Nabootsing van hetgeen in den vreemde bestaat kan tot niet-slagen leiden, tenzij men aan Froebel's woord denke: ‘Graaf toch diep!’ De beschavingsgeschiedenis leert ons, dat alle groote uitvinders en ontdekkers hunne handen wisten te gebruikenGa naar voetnoot(1) De beroemde ingenieur Telford was metselaar tot aan zijn vijf en twingtigste levensjaar. Michaël Faraday kwam op dertienjarigen ouderdom bij een boekbinder in de leer. ‘Van menig werk heeft het jongmaatje meer geprofiteerd dan de gelukkige bezitter’Ga naar voetnoot(2). Later werd het atelier verlaten voor het laboratorium, en deed de hoogleeraar Faraday vele uifvindingen op het gebied der electriciteit. Jacquard was drukker, lettergieter, arbeider in eene kalkfabriek vóór hij zich beroemd maakte door het opbouwen van zijn weef- | |
[pagina 293]
| |
getouw. En de edele Palissy? Hij bezocht de Pyreneeën, de Vlaanderen, De Nederlanden, de Ardennen en de Rijnoevers, als zwervend gezel glazen slijpend en tevens de natuur onderzoekendGa naar voetnoot(1). De beschavingsgeschiedenis leert ons in de tweede plaats, dat de verdeeling van den arbeid hoofd- en hersenarbeid heeft gescheiden. Geleerden en werklieden zullen niets meer uitvinden, omdat zij óf geen vakkennis bezitten óf vreemdelingen zijn op wetenschappelijk gebied. Prins Kropotkine zegt, dat men niets verwachten kan van een arbeider, wiens geheele werk hierin bestaat, dat hij met de grootst mogelijke snelheid de twee einden van een draad weet aaneen te knoopen. Aan het systeem van de verdeeling van den arbeid ontsnapten een gering aantal menschen. Zij bleven geleerde handwerkslieden. Aan hen danken wij de tallooze ontdekklngen en uitvindingen der negentiende eeuw. Denk aan den Amerikaan Edison en den Luikenaar Zenobe Gramme. Gramme (1826-1901) was schrijnwerker. Op dertigjarigen ouderdom begaf hij zich naar Parijs, om er als modelmaker werkzaam te zijn in een fabriek van electrische apparaten. Hij ging heel en al in zijn arbeid op, studeerde flink, en maakte zich in de hoogste mate verdienstelijk door de uitvinding van den dynamo. Niet in de studeercel werden de schoonste uitvindingen gedaan, maar wel in de laboratoria, in het atelier, vaak zelfs in kelders en op zolders. De instituten der Amerikaansche nabobs beantwoorden niet aan de verwachting, en een Belg, die voor wetenschappelijk onderzoek vele duizenden franken offerde, liet zich deze zoo beteekenisvolle | |
[pagina 294]
| |
woorden ontvallen: ‘J'ai dépensé une fortune. Le résultat est nul’. Het aantal menschen, die hoofd- en handenarbeid bleven vereenigen, was evenwel veel te gering. Behoefte aan meer deed zich gevoelen, en zóó werd het vakonderwijs geboren. Maar - zegt Kropotkine - de opvatting was niet breed genoeg, de splitsing in hoofd- en spierarbeiders bleef voortbestaan. In onze beroepsscholen leert men één ambacht en verbindt daaraan ‘een brokje kennis van een zekeren tak van eene zekere wetenschap’. Specialisatie moet er zijn, maar zij moet volgen op de algemeene opvoeding. En dit wordt verwaarloosd. Op twintigjarigen leeftijd zou een jongen of een meisje eene grondige wetenschappelijke kennis moeten bezitten, een algemeen begrip hebben over het vakonderwijs, in breederen zin opgevat, en bedreven zijn in één bepaald ambacht. De school van Moskou bereikte dit doel. De leerlingen bezaten de kundigheid van den ingenieur, en waren tevens modelmaker, houtdraaier, gieter en machienbouwer. Van overlading was geen spraak, omdat er evenwicht bestond in de geheele opvoeding. Bij ons lijden de hersenarbeiders aan zenuwverzwakking, de handenarbeiders geestelijke armoede. Daaraan heeft ons geheele opvoedingssysteem schuld, dewijl het niet gelijken tred heeft gehouden met den gang der beschaving. Onze methodes zijn vreeselijk verouderd. We versnipperen onzen tijd aan tucht, en dooden zelfwerkzaamheid in de kiem. Al wat we doen, de zes lagereschooljaren door, dient slechts om een nietig procent jongens voor te bereiden tot een onbeduidend examen; we veroordeelen de verpletterende meerderheid om hulpeloos en onbeholpen door het leven te | |
[pagina 295]
| |
gaan. Bestuurders en leeraars onzer vakscholen klagen over de onvoldoende voorbereiding, en toch vertegenwoordigen die leerlingen het aristocratisch gedeelte van onze schoolbevolking. Wat overblijft, is zijn leven lang van beschaving verstoken. De schuld is te wijten aan onze verouderde methodes en onze verouderde leerstof. Gebrek aan samenhang tusschen de verschillende vakken leidt tot tijdverspilling en oppervlakkigheid. Ik open hier eene parenthese. De woordenschat, waarover de mensch beschikt, is de maatstof van zijne verstandelijke ontwikkeling. Het kind een zoo groot mogelijk aantal woorden leeren kennen en leeren gebruiken, ziedaar welke het doel en de rol zijn van het onderwijs. Des te gemakkelijker onthoudt de scholier die woorden, naarmate op de onderlinge betrekking wordt gewezen. Daarom moeten we de verschillende leervakken concentreeren, met het taalonderwijs als centrum. Maar het taalonderwijs moet heel wat anders zijn dan hetgeen het nu is. In het opstel betrachten we bijna uitsluitend den stijl, in het dictee, de spraakkunst. Wat we onderwijzen onder den naam geschiedenis, aardrijkskunde en natuurwetenschap is alles wat men wil, maar wetenschap is het niet. Hoe geheel anders wordt de toestand, wanneer we encyclopedisch te werk gaan! Een voorbeeld zal de zaak meer duidelijk maken. Bij de studie der aardrijkskunde van Azië is het door bloot geheugenwerk, dat de leerlingen weten, dat in het centrale gebied nomadenvolken met hunne kudden rondzwerven. Waarom die volken geene vaste woonplaats hebben, en in landbouw niet een meer verzekerd bestaan zoeken, dat kunnen de kinderen niet begrijpen, en het begrip ‘klimaat’ wordt nooit hun eigen- | |
[pagina 296]
| |
dom, zelfs niet in het middelbaar onderwijs. De encyclopedische werkwijze alleen vermijdt die klip. Zie in alles wat ge leeren wilt eene taalles, breng alles tot de taalles terug. In uwe klas hangt een thermometer. Verspil geen tijd aan beschrijving van het werktuig noch aan de verklaring der physische wet. Er wordt vastgesteld dat de warmte de kwikkolom doet rijzen, dat de koude ze doet dalen. De kinderen houden regelmatig aanteekening van de thermometrische hoogte, den stand van den barometer, het aantal regendagen en de windrichting. Doe op uwe wandelingen en uitstapjes de natuur van het landschap waarnemen: 't is eene voortdurende afwisseling van bosschen, bloemrijke weiden, golvende korenakkers. De leerlingen moeten verzamelingen aanleggen. Ze kennen weldra de boomsoorten, die kenmerkend zijn voor het gebied. Het zijn de kegeldragende den, lork, spar; de napjesdragende eik, beuk, berk. Hoe lang blijft de natuur getooid met bloemen en bladeren? Drie jaargetijden, 's Winters staan de meeste planten naakt. Doe einde October door de kinderen winterknoppen van den Paardenkastanje teekenen, en herhaal de oefening in Februari: 't is duidelijk dat de plantengroei stil stond. Winterrust en ontwikkeling worden begrepen. En dat is zoo in heel Europa, tot aan de drie zuidelijke schiereilanden; zoo eveneens voor de helft van Siberië en een groot gedeelte van Noord-Amerika. Het zijn het Europeesch-Siberisch en het Noord-Amerikaansch boschgebied. Daar de plantengroei ongestoord voortgaat gedurende drie seizoenen, is het woud er tot volle ontwikkeling gekomen. De veeteelt geschiedt in de bloemrijke weiden, die rijk aan water zijn. En omdat de graanbouw mogelijk is, heeft de mensch er een vaste woonplaats en bloeit er de beschaving. | |
[pagina 297]
| |
Zuidwaarts, over centraal Azië, breidt zich de steppe uit. De zomer is er heet en arm aan regen. Was er de bodem in het voorjaar één onmetelijk grasland, waarin lisch en tulp weelderig tierden, in Augustus lijkt zij een dorre woestenij. Het bosch kan er zich niet ontwikkelen, de landbouw niet bloeien, omdat de plantengroei wordt onderbroken én door de hitte van den regenloozen zomer én door de sneeuwstormen van den winter. Door de steppe zwerven nomadenvolken. Cultures zijn slechts mogelijk aan de rivieren. Babel dankte zijn voorspoed aan de zegenaanbrengende wateren van den Tijger en aan kanalisatie. Zoo gaat ge steeds voort, en de kinderen volgen u op den voet. Wanneer ge vertelt dat Ceylon een bestendigen warmtegraad van 22o C. bezit, dan wordt ge begrepen, want enkele dagen gelegen, misschien juist heden, teekende de thermometer in uwe klas genoemde temperatuur. Wél heeft prins Kropotkine overschot van gelijk, wanneer hij beweert, dat er middel is om te bekomen, dat jongens en meisjes op hun twaalfde levensjaar algemeene begrippen hebben over de wereld en hare bewoners, de natuur- en scheikundige verschijnselen, de mineralen, de dier- en plantenwereld; alle takken der wetenschap dus, de sociologie uitgezonderd. De leerlingen verzamelen planten, zaden, insecten; zij teekenen die naar de natuur of gedroogd en opgezet; met goedkoop bristol vervaardigen zij zelf de doosjes hunner collecties; zij timmeren de houten kisten, waarin, van mooie naambriefjes voorzien, ertsen en kevers een plaatsje krijgen. Dunne ijzerdraad, houten klosjes, pijpstelen, dunne buizen in glas en caoutchouc vormen de grondstof, waaruit al de physische en chemische apparaten opgebouwd worden, | |
[pagina 298]
| |
die in de lagere school ter bespreking komen. Het jonge volkje bepaalt vries- en kookpunt, maakt thermo- en barometrische schalen, en herleidingen van Reaumur in Fahrenhest worden een spelletje. Wie het nooit beproefde weet niet, hoe een jongen of een meisje heel en al verrukking wordt, wanneer hij of zij eene kurve voor meteorologie samenstelt. Rekenkunst is bij ons nog altijd theorie en geheugenwerk. Zullen we toch nooit leeren inzien, dat de bepaling van de deeling, en het opdreunen van de wijze waarop gedeeld wordt, waardeloos goed zijn? Nog altijd duwen we bewijs en redeneering in een gietvorm. Maar hoe eenvoudig en belangwekkend wordt dit leervak, wanneer de kinderen de lengte van allerlei bekende zaken mogen meten, en als vraagstuk moeten zoeken, hoeveel doosjes van eene bepaalde grootte uit een blad karton kunnen gesneden worden. De meeste vraagstukken kunnen, zonder het gebruik van verwarring-stichtende woorden, uitsluitend met cijfers en teekeningen opgelost worden. Meetkunst wordt even genoeglijk als domino en ganzenspel, wanneer men het te vorderen werk opgeeft als een raadsel, en er voortdurend mag gemeten en geteekend, en met passer en winkelhaak kan gewerkt worden. Na verloop van betrekkelijk korten tijd is de leerling in staat om welkdanige vlakke figuur op onberispelijke wijze te teekenen en met de schaar uit te knippen. Wilt ge in uwe klas en in zeer intiemen kring met medewerking uwer kinderen eene tentoonstelling van meetkundige lichamen openen, dan hebt ge in ééne week tijds eene gansche tafel vol, en het treft u, hoe de armsten zich weten te redden, en reuzenpyramiden bouwen uit - ge raadt het nooit - restjes behangpapier. En wat een genot op die bonte verzameling te | |
[pagina 299]
| |
wijzen en te kunnen zeggen: ‘Dit en dàt is het mijne!’ en zijn naam op eigenhandig geteekende en met sierlijke verluchtingen getooide briefjes te zien prijken. Het schoolleven wordt heel, heel anders, zoo natuurlijk, vol zonneschijn, meer de veelbelasterde en veelbezongen school voor het leven. En wanneer er reeds zooveel te doen is zonder dat de handenarbeid als leervak in het programma is opgenomen, wat zouden we dan niet kunnen verrichten, wilden de gemeentebesturen ons in de eerste plaats hunne sympathie, in de tweede plaats - zoo noodig - eenigen geldelijken steun verleenen. Ik weet het wel, het onderwijs slokt een reusachtig brok budget op, maar indien men den weg wilde opgaan, die vroeger werd aangetoond, en zich nog meer opoffering getroosten, dan zou dat onderwijs meer vruchtbaar zijn, en het geheele sociale organisme zou den heilzamen invloed er van gevoelen. Onze boekhandel gaat eene schitterende toekomst te gemoet, omdat men op dit ééne gebied gedurfd heeft. Over eenige jaren zal de typograaf een zeer ontwikkeld werkman zijn, die als kunstenaar een boek zal drukken, enlumineeren, in prachtband binden, en die, als wetenschappelijk gevormde man, de leidende gedachte van den schrijver op het lederen omslag zal tooveren. Waarom zouden we aarzelen het geheele vakonderwijs in dien zin op te vatten? 't Is een grootsch ideaal, maar hebben we niet allen evenzeer behoefte aan een ideaal, dat ons, ons leven lang, staande houdt, en de dorheid van het leven doet vergeten? De lagere school weze daartoe de niet te ontberen voorbereiding. Toch mogen wij niet op goed geluk af beginnen met kartonneeren en timmeren, want ik voorzie dat veel geld verspild zal worden met onbe- | |
[pagina 300]
| |
duidend resultaat. Het zoo prachtig programma van natuurwetenschap, dat vroeger bestond, is gevallen, omdat wij de leidende gedachte niet hebben gevat, en in den waan verkeerden, dat de kenmerken van eene plantenfamilie door onze kinderen kunnen van buiten geleerd worden. Hadden we ons bepaald bij het gebruik eener Flora, en de leerlingen met een bewonderend oog doen kijken naar het met pollen bestoven insect, dat in de bloemen kruipt, we hadden voorzeker een prachtig stuk werk verricht. Laten wij de zaak kalmpjes onderzoeken, zonder overijling; laten wij eene literatuur vereenigen van wat over het onderwerp bestaat; laat ons in stilte, elk in zijn bijzonderen kring, beproeven wat er kan gedaan worden met loonend resultaat; laat ons voor àlles geen gerucht maken, en onder drukte en tromgeroffel vertellen wat we doen zullen: we hebben nog niets gedaan. Blijft ten slotte in ons de overtuiging voortleven, dat we wezenlijk aan de samenleving een dienst kunnen bewijzen, dan is 't oogenblik gekomen om zoo vele zaakjes netjes te verbannen uit onze methodes en programma's, en als eerbiedwaardige oudheden te bewaren in de paedologische rariteitenkast. Kon de droom van Kropothine in zekere mate wezenlijkheid worden, dan nam de wetenschap eene vlucht waarvan we, zelfs in onze liefste droomen, geen juiste voorstelling hebben. De geologie gaat op bedroevend trage wijze vooruit, omdat het aantal geleerden, die met hamer en houweel op het terrein werken, te onaanzienlijk is. Ware iedere boer, die op zijn akker spit en ploegt, een ontwikkeld mensch; geleek hij den Deenschen akkerman, welke aan de volksuniversiteit heeft gestudeerd, dan zouden een schat van fossielen worden verzameld, welke thans als waardeloos goed met de spade | |
[pagina 301]
| |
worden stuk geslagen. De veldarbeider zou niet langer gedachtenloos zijn eentonig werk verrichten, maar met opmerkzaam oog de heuvelglooiing of den rotsmuur waarnemen, waarover in de vóórgeschiedenis de gletscher schoof of er langsheen schuurde. Langs dien weg zou de beroepsgeleerde duizenden medewerkers hebben en van hen materiaal ontvangen. De herder in de Alpenweide, de mijnwerker in de groeve, de zeeman op den Oceaan, allen zouden, bij voldoende voorbereiding, onschatbare diensten kunnen bewijzen. De wetenschap is immers het hoogste; van haar toch verwachten wij het lenigen der ellende, de oplossing van zoo menig brandend vraagstuk. Leniging en oplossing kunnen niet te snel geschieden, en daarom zal het aantal medewerkers nooit te groot zijn. Maar zoolang de splitsing in hoofd- en handenarbeiders blijft voortbestaan, valt niets te hopen. De afstand tusschen den man, die het grove werk doet, en den beroepsgeleerde, is te groot. Samenwerking is tot nog toe onmogelijk, omdat die twee elkaar niet begrijpen, niet elkaar de hand kunnen reiken. Verder wordt de toenadering in ons land verhinderd door de omstandigheid, dat de eene 'n taal gebruikt, die voor den andere een onbekende is. In hoeverre is het mogelijk in het lager onderwijs hoofden handenarbeid te vereenigen? In de eerste plaats moet de encyclopedische methode aangewend worden. In de tweede plaats is er behoefte aan een handboek, dat de leerstof in dien zin behandelt, de zes leerjaren door. Dergelijk boekwerk bestaat niet in België, maar ik vertrouw dat het er komen zal. Proeven werden gedaan voor de verschillende graden van het onderwijs, doch slechts met het oog op een bepaalde | |
[pagina 302]
| |
groep aanverwante onderdeelen der wetenschap. Ik denk onwillekeurig aan den ‘Kosmos’ van Von Humboldt, waarvan ik, als schooljongen, de inleiding van buiten leerde, aan de ‘Natuurkundige Aardrijkskunde’ van Prof. Dr Krecke, aan de nog te weinig gewaardeerde schoolboeken van Mad. Lievevrouw-Coopman. In Noorwegen bestaat het leesboek uit zes deelen, goed verzorgd en in lederen band. In elk studiejaar ontvangt het kind een exemplaar, tot wanneer het de gansche reeks bezit. Zij blijven zijn eigendom, ook na het verlaten der school. De beste kunstenaars hebben het niet beneden zich geacht als medewerkers op te treden. Zoo'n boek moet in de oogen van den scholier een schat lijken, en is ook werkelijk een schat. In de derde plaats moet na de schooluren veel vrijen tijd verleend worden. Werd in de klas flink gestudeerd, dan mag het schrijven van huiswerk en het leeren van lessen tot een minimum worden gebracht, en die geestesarbeid mag niet onmiddellijk na het gebruiken van het vierurenbrood verricht worden, wat maar al te veel gebeurt, en toch zeer onhygiënisch is, en in menig geval schuld heeft aan hoofdpijn en ongesteldheid der maag. 's Zomers besproeit de schooljongen de bloemen in den tuin of aan het venster. Terugkeerende van een herboriseertochtje, spreidt hij met zorg de medegebrachte planten open tusschen de bladeren van een oud boek, en streeft er naar ze even sierlijk te drogen als de exemplaren in meesters kruidenboek. Hoe aangenaam is het eene lischbloem te teekenen, of de sierlijke lijnen van de wingerdranken en het beeldigmooie bladmozaïk der veilrank! Het spreekt van zelf, dat in de klas liefde moet worden gewekt voor vormen en kleuren. De onderwijzer hangt aan den wand eene keurige verzameling | |
[pagina 303]
| |
teekeningen op, liefst gemakkelijk na te bootsen verluchtingen. De smaak van het kind wordt gelouterd, en het leert de kunst begrijpen en liefhebben. Waar het een superbe gravure onverschillig voorbijgaat, en een photo nauwelijks een blik gunt, daar wordt het heel en al verrukking voor eene enluminure van Wenckebach, en poogt ze na te teekenen. Het is goed daaraan te denken, wanneer het er op aankomt aan de kunst eene plaats te verleenen in de school. Het huisgezin is de maatschappij in miniatuur. Elk lid moet een gedeelte van den socialen arbeid verrichten. Het màg niet, dat de moeder de slavin zij van de kinderen, waaruit zoo gemakkelijk kleine dwingelanden geboren worden. Schoenen poetsen, water aandragen, borden reinigen, is werk voor allen. Het maakt deel van de huiselijke opvoeding. In Noorwegen bestaat eene kostschool, waar het verrichten van dergelijken arbeid op het programma voorkomt. Grooten en kleinen dragen het hunne bij om 't leven der gemeenschap gemakkelijk en aangenaam te maken. Bemiddelde ouders aarzelen niet hunne kinderen, die geen bepaalden aanleg schijnen te hebben, er heen te sturen. Het doel van den directeur, - die niets minder is dan graaf - is een einde te stellen aan de beweenenswaardige onbeholpenheid van zoovele mannen en vrouwen, die wel eens comfort moeten derven, omdat ze nooit geleerd hebben hoe men een kop koffie bereidt, of het als hunner onwaardig beschouwen, met spons en watertobbe hunne kamer wat op te knappen. Dit doet me denken aan hetgeen ik, bij gelegenheid van een huisbezoek, in de woning van een mijner leerlingen te zien kreeg. Aan den muur hangt een tafel van werkzaamheden. Elk | |
[pagina 304]
| |
kind weet wat van hem gevergd wordt. Dat loon na werken komt, bewijst de spaarpot, die het volledig eigendom is van den jongen of het meisje. Eene les gevende over de hondsdolheid en het leven van den grooten Pasteur, meende ik eene zekere gemoedsaandoening in het oog van mijn jeugdigen vriend te lezen. Ik gaf hem een mooi portret van Pasteur ten geschenke. Toen ik eenige weken later even bij mijne kennissen ging aanloopen, toonde het ventje mij, met een blos op de wangen, de gravure, welke onder glas in de huiskamer was opgehangen: de spaarpot had zijn plicht gedaan! En vóór eenige dagen werd eene ‘Flora van België’ aangekocht, die met lust gebruikt wordt, omdat zij de vrucht is van eigen werk. - Op de lange winterperiode vooral moeten we onze aandacht richten. Het spel der kinderen kàn en moèt benuttigd worden. Wanneer op het terrein en in de klas de topographie der geboortestad is bestudeerd geworden, wanneer daaraan al de verschillende leervakken werden verbonden, van af de physica tot aan het teekenen op schaal, dan wordt aangetoond, hoe op eene tafel met behulp van een emmer zand eene maquette kan gemaakt worden. Denk aan den kleinen jongen, die voor den kok van een Venetiaansch edelman uit een klomp boter een leeuw boetseerde. - En steeds denk ik aan de woorden, die professor Mac Leod eens tot mij sprak, en die sedert jaren een hetero-suggestieven invloed op mij oefenen. Van een botanisch uitstapje terugkeerend, opende ik hem ter dege mijn hart, vertelde hem wat ik zooal deed en doen wilde. Nadat hij met aandacht geluisterd had, zeide hij: ‘De twee beste plantkundigen, welke in Frankrijk de wetenschap hooghouden, ontvingen hunne eerste opleiding van den pastoor, toen ze na de cate- | |
[pagina 305]
| |
chisatie huiswaarts keerden. Wie weet treft ge niet eenmaal een James Watt tusschen uwe leerlingen aan!’. Huilt de sneeuwstorm, en is het in de keuken heerlijk gezellig, dan wordt het herbarium te voorschijn gehaald. Mooie naambriefjes worden geteekend, met veel zorg uitgeknipt en opgeplakt. Een gedeelte der spaarpenningen worden omgezet in een reusachtig blad bristol, waaruit doosjes worden opgebouwd voor de kleine verzameling delfstoffen en zaden. 't Komt er op aan goed werk te leveren, want er is besloten - heel in 't geheim natuurlijk - dat de onderwijzer in de klas eene tentoonstelling zal openen welke de ouders mogen bezoeken. En gebeurde het, dat de vriendelijke Sinterklaas op het goede denkbeeld kwam een timmerdoos mede te brengen voor het jonge volk, dan is het te voorzien, dat het lokaal te klein wordt, om al de physische apparaten te bergen, welke de kleine handen zullen vervaardigen. Om te eindigen wil ik nog één argument aanhalen dat, naar mijn bescheiden oordeel, pleit ten voordeele van eene opvoeding, waarin hoofd- en handenarbeid gepaard gaan. Ik was dikwerf in de gelegenheid menschen te ontmoeten, die op een zekeren leeftijd tot de treurige ervaring kwamen, dat zij heel ongelukkig waren geweest in de keuze van een beroep. De geneesheer ried hun aan zoo snel mogelijk van bedrijf te veranderen. Wat te doen? Zij moesten óf voortwerken en lichamelijk ten gronde gaan, óf hun ambacht vaarwel zeggen en genadebrood eten. En de oorzaak van dien wantoestand? Bedoelde personen werden van hunne prilste jeugd af in eene blinde steeg gedreven, waaruit ze zich niet meer redden kunnen. Al stond dit feit alléén, al was het de éénige bewijsvoering, het ware toch voldoende om bij | |
[pagina 306]
| |
ons de overtuiging te doen vastwortelen, dat de opvoeding, waarin hoofd- en handenarbeid vereenigd zijn, eene sociale behoefte is geworden.
L. Michel Thiery. |
|