Nieuw Leven. Jaargang 1(1908)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 290] [p. 290] Verzen Wanneer ik eenzaam ga en met het hoofd gebogen, door 't avondstille dorp, in sluimenvreê gestrekt, zie 'k door de duisternis, - laatste ongeloken oogen, - een lampschijn hier en daar, die de ouden weemoed wekt. Eenvoudigen, die na uw dagtaak rust kunt vinden, en argeloos genot in een gezellig huis, die er een vrouwe kust, of droomt van een beminde, en voortleeft, onbewust van dieper zielgeruisch, Uw levensgang is recht gelijk de bruine voren des akkers waar uw hand den zwaren ploeg bedwingt; het lot vindt u gedwee, gelijk de wind het koren, gij volgt den zieledrang die tot vertrouwen dringt, Uw dagen groeien voort door zonneschijn en vlagen, gij kent hem niet, den angst, die buigt den twijfelaar, gij zult, door wel en wee, het hoofd omhooge dragen, en stuipt u slecht als 't moet, 'lijk rijp, een korenaar, - [pagina 291] [p. 291] Maar ik die niet en weet waarom ik heb verloren de rust die met het kind-zijn zóó vroeg is vergaan, 'k weet dat de weemoed vaak verleiden komt wie koren 't eindloos gedachtenveld vóór de engen tuin der daân; en ik heb -, eigen vreugd, en meer dan de uwe machtig, eenvoudigen, die geene geestwellusten smaakt, mijn hart doorvoelt uw hart en ook zichzelve prachtig, - koortsig genot dat eerder pijnigt dan vermaakt, - doch ik ga reeds gebukt van onverwinbaar treuren als een, die, vroeg verjaagd uit 't huis der zekerheid, door storm en ontij dwaalt, en zoekt zich op te beuren door wild gezang, dat in den wijden avond schreit. Firmin van Hecke. Vorige Volgende