De levens àl ten zwaren avond neigen.
't Getijde droomt in 't uitgeroofd paleis
Waar 't al doordringt de starre peis...
Het sneeuwet goud en 't sneeuwet eeuwig zwijgen.
Uit De Gids is deze maand weinig te reviewen; een vervolg van Een Huis vol Menschen door Scharten Antink; een artikel van Dr Colenbrander over Napoleon en Nederland van 1799 tot 1806; Schimmen een reeks sonnetten door Hélêne Lapidoth-Swarth. In Spoorweglectuur wordt Louis Couperus' laatste werk ‘Aan den weg der vreugde’ door de Meester leelijk aan de kaak gesteld; kritiek over het boek zelf is het niet, veeleer een neerpennerij van onvoldaan gevoel.
In Boon's Geillustreerd Magazijn ontmoeten we o.m. twee Vlamingen en wel Lambrecht Lambrechts met een novelle Het Schuldbriefken en Piet van Assche met twee liederen in den trant van De Clercq's.
Groot-Nederland heeft thans weêr het voorrecht een roman van C. Buysse te mogen publiceeren: Het volle Leven, waaruit 's schrijvers kracht van vertellen bizonder opvalt.
Ziehier hoe zijn verhaal inzet: ‘De groote lusttuin van het Landjuweel stond in zijn rijkste najaarspracht...
Het gloeide alom van brons en goud en purper op de hooge kruinen. De zware boomstammen stonden te laaien, de loovers tintelden; en ook daar waar het groen nog overheerschend wolkte, kronkelden lange, oranje vlechten door de toppen, of kuifden roode kammen op, uitdagend vlammenschietend als glinsterende vuurraketten. De zon ging onder, bloed-druppelend in het kreupelhout, en haar laatste geweldige stralenbundels doorglansden heel de atmosfeer met een apotheosegloed, terwijl, hoog uit den zacht-sereenen, blauwen hemel, een teerwazige nevel nederdaalde, die van lieverlede alles met zijn vredenvollen rustsluier omhulde’.