Nieuw Leven. Jaargang 1(1908)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 188] [p. 188] Liefdesprookje Mijn droom heeft zich gezelfmoord in den nacht bij 't fluistrend bidden van uw mededogen O vrouw! en naar de rijke, lang-verbeiden logen die eens zou spreken uit uw zonnig oogen heel lang gewacht. Ik heb gestaard verlangens-onbewust in 't oog waar nooit een ander kon in staren geen nacht kon grijnzen of geen morgen klaren. - En 'k heb in 't duister uw goud-blonde haren heel zacht gekust. Gij hebt mij aangekeken zoo bedrukt met om uw oog die rood-geweende randen als smeekend om geluk in beter landen. - En 'k heb in 't duister uw koud-witte handen heel zacht gedrukt. Gij hebt gesproken van een zaligheid, iets als een vaag en onbestemd verlangen naar satersliedren of naar englenzangen... - En 'k heb in 't duister uw koorts-heete wangen heel zacht gevleid. [pagina 189] [p. 189] Gij hebt mij ook gezegd dat gij niet weet wat reeds voorbij is en wat nog zal komen, en 'k heb uw hoofdje in mijn handen genomen en u gesproken van mijn hooge droomen en van mijn leed. Toen hebben wij gezwegen. Maar uw lach heeft spottend plots geklonken in het duister en ik begreep dat mijn bedroefd gefluister in u gedood had gansch den liefde-luister van eenen dag. En voor de laatste maal toen in den nacht heb ik den gloed gevoeld van uwe blikken en zonder lachen, zonder traan of snikken heb ik op 't eind der wreede oogenblikken heel kalm gewacht. Wat gij toen zeidet heb ik niet gehoord, Maar, hand in hand, in 't bleeke licht der tijden zijn wij gegaan door maan-beschenen weiden den ganschen nacht door, al sprak geen van beiden een enkel woord. Toen aan de puinen van den ouden burcht die eens de woonst was van ons rijke dagen heb ik mijn laatste droom u opgedragen en heb ik u met dierlijk welbehagen langzaam gewurgd. 1906 Jan van Nijlen. Vorige Volgende