| |
| |
| |
George Minne
George Minne is thans niet meer de onbekende, onbegrepene kunstenaar. Eindelijk toch is zijn naam en zijn werk doorgedrongen, niet tot het groote publiek, maar tot allen die, hier en in het Buitenland, de kunst begrijpen en liefhebben. Hij en, met hem, enkelen der vlaamsche kunstenaars die om de Antwerpsche maatschappij ‘Kunst van Heden’ staan geschaard, zijn de eenige artiesten van ons ras die bij machte zijn ons, bij wijlen, nieuwe aandoeningen te brengen. Eilaas, het mag hier wel gezegd, de omwenteling die, om de jaren 1890, door heel een jeugd werd geleid in leven, kunst en literatuur (men denke maar aan de XX, de Libre Esthétique, L'Association pour l'Art, La Société Nouvelle, Le Coq Rouge, La Jeune Belgique en Van Nu en Straks) en die overal en voor allen nieuwe wegen moest openen, heeft geenszins de uitslagen opgeleverd die men, met recht en reden, verhopen mocht. Onzuivere elementen in de beweging - meestal later-gekomenen - hebben de revolutie doen mislukken én in 't leven, én in de kunst, én in de literatuur, zoowel in die van Fransche als van Vlaamsche uiting. Het is een kritische fout te beweren dat de kunst die nu aan 't woord is, ‘l'apothéose de l'Art bourgeois’ noemen haar de schoone, Fransche dichters van 1880, getrukeerde volks-
| |
[pagina t.o. 88]
[p. t.o. 88] | |
RELIKWIEËNDRAGER
| |
| |
kunst zouden wij, Vlamingen, haar mogen bestempelen, omdat niet een schrijver - op enkele uitzonderingen na - den waren volkstoon bezit, dat die kunst, indien dat woord mag gebruikt, het verwachte berekende gevolg is van den strijd tegen 't valsch traditioneele, 't valsch klassieke dat, in België, overheerschte, in de kunst en in de Fransche Literatuur tot 1880 toe en in 't Vlaamsch literair leven, na de groote tachtigers (Rodenbach - de Mont - de la Montagne), tot het jaar 1893, toen Van Nu en Straks de reactie bracht. Die onzin kan uitgekraamd, maar niettemin het bewind is in handen van de Jacobijnen der revolutie. God, moge het verhelpen! De ware omwentelaars hebben zich afgezonderd, doen stil voort en, ‘als de tijden rijp zijn,’ als ze ooit rijp worden, zullen allen, kalm en bedaard als menschen die het van over lang wisten, hunne plaats komen innemen, om den eindstrijd te voeren. Onder die omwentelaars is en blijft George Minne een der schoonste, voortreffelijkste figuren, groot als kunstenaar, heerlijk als karakter.
Ik herinner me nog, als ware het van gisteren, het eerste werk dat ik van Minne zag. Het was in de voorlaatste tentoonstelling der XX te Brussel. Dààr, in-eens vóor mij, te midden der flikkerende, blikkerende, veelkleurige confettistippels der luministen, een symbolistische teekening: ‘Don de Majorité’. Zij verbeeldde twee jonge lieden die het leven ingingen, het leven dat vóor hen lag als een uitgestrekt veld waar niets dan braamstruiken woekerden; een beek kronkelde er tusschen door en in hare vuile, verdorven waters weerkaatsten zich enkele sterren als vage klaarten van hoop. De twee jongelingen bloedden van hunne eerste aanraking met het leven en hunne christushoofden waren met dorens
| |
| |
gekroond. 't Was voor mij een der eerste, diepste kunstaandoeningen. De kunst van Minne scheen mij een uiting van diep-doorleefde smart; zij scheen mij verwant aan de oude Vlaamsche kunst waarvan elke vorm eene symbolische waarheid in zich draagt, waarvan elk beeld altijd een gevoel of eene gedachte verbergt. Minne - zijn later werk heeft het bewezen - is de geestelijke broeder der oude ‘scilders’ en ‘beeltscriveren’, die onze oude missels en gebedenboeken versierden en verluchtten, een man die verloren staat in onzen tijd en alleen de overweldigende mystiek van Jan van Ruusbrouc en de ingetogen godsvereering van Hans Memlinc begrijpen kan.
Daarna zag ik nog enkele teekeningen in tijdschriften en boeken: ‘Smart’, in Van Nu en Straks, twee treurende vrouwen, een doodgeboren kind in de armen gekneld; ‘Liefde’, die de kunstenaar bestemde voor de uitgave ‘Werk’ van Stijn Streuvels, K. Van de Woestijne, Juul de Praetere e.a., man en vrouw die zich, met al 't geweld van hun beenachtig armen, in begeerte omstrengelen, de hoofden naar elkaar genegen; de teekeningen uit Les trois drames pour Marionnettes van Maurice Maeterlinck; diegenen uit Les Villages Illusoires van Emile Verhaeren en eindelijk, naast vele andere, ‘De Kristus’, verschenen in het tijdschrijft ‘Le Réveil’, (1895). De man der smarte is weergegeven als de vlaamsche Kristus bij uitzondering, juist op het oogenblik dat hij den lijdenskelk gaat ledigen. En die vlaamsche Kristus, die de nederigen van land en dorp alleen kunnen begrijpen, blijft een der wonderbaarste werken van dezen wonderen kunstenaar.
En toch, de beelden van George Minne moesten mij in
| |
[pagina t.o. 90]
[p. t.o. 90] | |
GEKNIELDE
| |
| |
hunne meewarige naaktheid nog dieper roeren. Een ongewone spiritualiteit ligt er op de hoekige lijven van mannen en vrouwen die allen standbeelden zijn van 't leed en de smart der arme menschheid. 't Leven heeft gerameid op hun wezens en hunne hoofden buigen zich ten gronde, te moe om langer na te peinzen. Hun lijven, nu hun oogen niet meer kunnen weenen, sidderen nog van den allerlaatsten snik. Men gaat onwillens denken aan troostelooze verzen van Alfred de Vigny, dien grooten troostelooze, die zich opsloot, ver van de wereld en van alles, met zijn ontgoochelingen en zijn smart, aan verzen waaraan Alfred de Musset ook moet gedacht hebben, toen hij schreef:
Les plus désespérés sont les chants les plus beaux!
Het noodlot heeft bij al die schamelen en ellendigen de laatste levenshoop vernietigd. Minne beeldhouwt ze en zie - welk wonder, voor een beeldhouwer! - hij overwint de materie - ik gebruik dat woord streng physiologisch - derwijze dat er een geestelijke schoonheid uit opgaat.
Het werk van Minne bracht in-eens, onverwachts, iets ongewoons, iets wat geen enkele kunst van voorgangers liet vermoeden. Het gewaagde, dat velen naarstig zochten, het was - bij hem natuurlijk gekomen, als vanzelf ontstaan, 't kwam tot ons, als van uit heel oude tijden, toen ons ras aarzelend tastte en zocht naar zijn eigen ziel en, dicht bij zijn oorsprong, zijn echtste woorden stamelde, zijne schoonste gebaren en houdingen vereenigde.
Maar laat ons verder gaan... ik kan hier niet geven een volledige studie over Minne, en mis daartoe de noodige documentatie. Ik wil alleen enkele nota's voor later neerschrijven. Zie de vrouw, die deze kunstenaar gestadig weergeeft... Zij
| |
| |
voert u ver van de conventioneele vrouw des beeldhouwers, een jeugd-schoonheid, opgesmukt en opgetooid, met naakte schouders en borsten, de lelie der puurheid in de handen of de roos der onkuischheid in het haar... Zij doet niet denken aan de vrouw-zwoegbeest, de creatie van Meunier, zelfs niet aan de vrouw-gelaten-in-haar-lot die 't graf nadertreedt, een versleten, afgedaan stuk menschelijkheid vereeuwigd door Rodin... Neen, bij George Minne is zij de Smart. Evenzoo de man... Bij hem niet de jonge mannelijke schoonheid, de stoere, harmonisch-ontwikkelde kracht, neen, bij hem blijft de man in zijn eenvoudige anatomieën. De gevloekte, die bewust - De man met den last - of onbewust - De man met den waterkruik - zijn noodlot draagt. Het water van den kruik dat hij ten gronde giet, 't zal loopen en blijven loopen, altijd en zonder einde.
Zie verder, met meerder aandacht, de nieuwe houdingen en gebaren van dezen kunstenaar in al zijn beeldhouwwerk. Zij breken zóó heel en al af met wat de meeste beeldhouwers ons, op Rodin en Meunier na, gewoon zijn te geven, met die drie à vier houdingen en de enkele varianten op die houdingen. Bij Minne, zijn houdingen en gebaren verrassend. Men denke een oogenblik aan het monument Volders - twee havelooze kerels zich onderling steunend en schuttend op een zinkende schip -. Schooner symbool kon van het Collectivism niet gegeven, en toch weigerde de Socialistische Partij de bestelling! Men wilde een zege-optocht achter het wapperende vaandel! Maar in dat werk niet alleen, zelfs in het kleinste pleisterbeeld treft, naast de sterke stieltechniek, de minste houding die steeds naarstig gezocht en durvend is gewild, om een overheerschend gevoel volledig te doen uit- | |
| |
komen. Men kan zijn beeldwerken rondgaan, op allerlei wijzen aandachtig aanschouwen en houding en gebaren van het geheel zullen steeds anatomisch, physiologisch en geestelijk de uiting zijn van één zelfde gevoel. En meestal - ik heb het gezegd - is het een beeld van de smart dat voór u oprijst.
De smart! George Minne heeft ze gezegd gelijk nog niemand het deed, op een eenige wijze, bewogen en ingetogen, als een die gestadig haar bijzijn heeft gevoeld op zijn weg tusschen geboren-worden en dood.
Het leven gaat. Men volgt zijn weg en de smart begeleidt ons, schrede op schrede. De aandoeningen die zij brengt, gelijk alle aandoeningen van 't leven die door vleesch en beenderen snerpen, kunnen in onvergankelijke werken neergelegd en er, voor eeuwig, één staat der menschheid doen uit opgaan. Georges Minne deed meer, naar mijne meening. Deze edele geest, deze geleerde kunstenaar heeft de menigvuldige aandoeningen der smart tot één enkele herleid en deze met ongemeen-aangrijpende kracht uitgezegd, om de ontsteltenis van het leed, de waarheid van de smart aanschouwelijk te maken. En dat verzekert hem een eeuwige glorie.
20-3-08.
V. de Meyere.
|
|