reuzegestalte, maar zijn grootsch hoofd stond er ontzaglijk geteekend en hadde ontsteld alleen door zijn monkelende macht, en ware 't geweest dat het liefde wekte door zijn strenge goedheid.’ Louis Bonheyden, ook een Vlaming eindigt er zijn Gentschen roman dien hij Levensleer heeft betiteld.
In de Beweging van Januari levert A. Verwey een artikel over: ‘Over het zeggen van verzen’ waarin hij het onderscheid tracht uiteen te zetten tusschen de voordragers van verzen: ‘de zanger, de redenaar en de tooneelspeler.’ Hij besluit: ‘Het vers is hoogste levensuiting en als zoodanig toont het zich nog meer doordat het dien diepsten ernst van zijn wezen opheft in het spel van zijn verschijning. Wat is er speelscher in zijn voorkomen dan die maat, die dans, die we nu toch juist hebben leeren kennen als de waarlijke ernst van het leven. Maar hoe kan het ook anders daar toch al wat we leven en eeuwig noemen een voorbijgaande en vetgankelijke schoonheid is, een maat een ritme van het onuitsprekelijke.’
Te lezen ook: Kennis van den Nieuwen Mensch door Dr Schoenmaekers. In 't Februari-nummer valt zeer op te merken Overbeck en Nietzsche van Prof. T.-J. de Boer, en Sociale Hygiëne, door Is. de Vooys.
Elseviers' Maandschrift (Jan.), trekt onze aandacht door het gesprek dat de redakteur Herm. Robbers had met Ary Prins over zijn vriend wijlen J.K. Huysmans; verder vinden we daarin twee bijdragen van Vlamingen; ‘Najaar’ door Styn Streuvels en ‘Op de Foor’ door Frans Verschoren.
In de XXe Eeuw van Jan., vervolgt H. Teirlinck, zijn