Nieuw Leven. Jaargang 1(1908)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Verzen I O vreugde-in-smart dat alles gaat voorbij, de kindertijd, de jeugd, de liefdedagen, dat telkens anders is elk keerend tij, en geene ziel kan 't zelfde kleed herdragen. 'k Hoor iedere avond brengen, droef of blij, een groet uit het verleên, zacht aan 't vervagen, en staar gelaten na de dagen-rij die ik heur licht ter eeuwigheid zag dragen... Hoe vreemd, dat 't àl is zóó voorbijgegaan, nu veel waar ik voor beefde mij kwam slaan gloort over alles vreê van doode dingen; Hoe vreemd, als in de dalen van 't verleên, een echo, die 'k een zuster-stemme meen, is der Herinnering getijn aan 't zingen... [pagina t.o. 40] [p. t.o. 40] Sterkwater plaat door Clement De Porre [pagina 41] [p. 41] II Het avondt nu zoo zacht aan zee, zoo wonderzacht, hoe innig laat de zon een schoone stroof uitsterven van 't gouden zomerlied, heur zang van licht, wier pracht op zee en einder gloeit, zoover mijn oogen zwerven. Avondgloed, liefdekus van licht en duisternis, die zich vereenen steeds om immer weer te scheiden, ik heb u lief als al wat schoon en vluchtig is, ik, die ook leef van schein en telkens weer verbeiden. Firmin van Hecke. Vorige Volgende