| |
| |
| |
IJdele Zielen
Burgerlijk zedenspel in drie bedrijven
door Ary Delen
Personen:
KAREL DUCHATEL, 45 jaar. |
HELENA, zijn vrouw, 48 jaar. |
FERNAND, hun zoon, student, 20 jaar. |
MADELEINE, hunne dochter, 17 jaar. |
GRETA, nichtje van Duchatel, 22 jaar. |
BARON RAOUL du SAUTOIS, 30 jaar. |
ALFONS SLAATS, koopman, 58 jaar. |
CLEMENTINE, zijn vrouw, 35 jaar. |
Eene meid. |
Speelt in den tegenwoordigen tijd, het 2e bedrijf twee jaar na het eerste, het 3e bedrijf 1 1/2 jaar na het 2de.
Het eerste bedrijf te Antwerpen, ten huize van Duchatel.
Tweede en derde bedrijf op het buitengoed der Wed. Duchatel, omstreken van Antwerpen.
| |
| |
| |
Eerste bedrijf
Ruime woonkamer, achter een winkel. Banaal-prachtig met sac-arabe meubelen. Smakeloos van kleur en schikking. Alles zeer burgerlijk. Parvenus-interieur.
In den achtergrond in 't midden een dubbele glazen deur, met zware gordijnen, toegang gevende tot den winkel. Rechts een eiken buffet met porselein-goed en andere smakelooze pullen. Links een sofa met kantwerk.
Rechts en links eene deur.
Rechts schouw met spiegel, penduul, vazen, portretten enz. Zetel, daarnevens een klein rond tafeltje.
Links tafel met twee stoelen en zetel. Op de tafel tapijt, album en bel.
Rechts piano met muziekboeken.
Aan den wand goedkoope schilderijen, met schitterende gouden kaders.
Kroonluchter met waskaarsen.
Middagverlichting. De zon werpt een flauw schijnsel door de glazen winkeldeur.
| |
1o Tooneel
KAREL, GRETA.
Bij het ophalen van het doek is Greta bezig een en ander in de kamer te schikken. Zij legt de dagbladen bij elkaar op het tafeltje nevens de schouw, schikt de kussens in den zetel wat op en zet een bankje klaar. Karel komt op langs deur rechts, in zijn huisjasje, op sloffen; ziet er bleek uit en mager,
| |
| |
ziekelijk. Hij kucht en hoest af en toe Hij gaat in den zetel liggen.
(lief en bezorgd naar hem toe). - Goeien middag, oom, heeft het eten u gesmaakt? En hoe voelt ge u vandaag?
(lusteloos). - Och! kind! zooals alle dagen. Ik geloof niet dat ik nog ooit beter worden zal. Ik ben zoo stilaan aan 't afkrabbelen, ik voel het wel.
(opgewekt, troostend). - Toe, kom, oom, plaag u toch niet met al die zwarte gedachten. Iedereen is immers wel eens ziek, en zie, nu begint de zomer. Het is vandaag een heerlijk weertje. Ge moest maar eens gaan wandelen. En binnen kort woont ge buiten. En dan zult ge eens zien hoe ge al gauw zult opknappen. Rust nu maar wat... ( schuift zetel bij)... hier zoo.
| |
2o Tooneel
De vorigen, HELENA
(op langs deur rechts, eene groote dikke dame, nog in morgengewaad, brutaal tegen Greta:) - Wat doet ge nu hier weer, gij? Is dat hier uw plaats? Denkt ge soms dat ik u betaal om niets te doen? Aan uw werk, vooruit... en gauw!
(bitsig). - Geen woord meer! En hier uit! Uw plaats is daar in den winkel. ( Greta af in den winkel.)
Maar Lena, wat kwaad steekt daar nu in? Het kind was met mij aan 't praten. Ik zelf heb haar aan den klap gehouden.
| |
| |
(als boven). - Nu, dat hoeft ge niet te doen. Met al dat gepraat gaat het werk niet vooruit. En ge weet dat ik geen ledigheid verdragen kan. Ik heb ook moeten werken om mijn brood en zij is er niets te goed voor zou ik denken.
(Karel krijgt een hevige hoestbui. Helena gaat in den zetel zitten bij de tafel en ontplooit een dagblad).
(Korte stilte).
Die heeft pianoles vandaag, dat weet g'immers wel!
(aarzelend). - Fernand?... Wel die slaapt nog!
(verwonderd). - Zoo, slaapt die nog?
Wel ja! Wat hangt ge nu weer den verwonderden uit? Is dat nu zoo zonderling? Ge weet wel dat hij gisteravond op een studentenfeest moest zijn, en 't is wat laat geworden, dat 's al! De jongen moet toch rust nemen.
(bedeesd). - Ja maar, Lena, zijne studies... zijn examen...
Och! gij denkt toch altijd het ergste. Hij heeft immers tijd genoeg voor zijn examen, en dan... il faut que jeunesse se passe... De boog moet toch niet altijd gespannen staan. En hij is immers geen domkop!
Ja, maar hij bekommert zich heelemaal niet meer om zijne studies en schijnt nog alleen te leven voor zwabberpartijtjes. Op zoo'n manier kan men volgens mij toch geene goeie studies doen. Ook geloof ik dat er van dat examen niet veel zal in huis komen. En 't is toch maar allemaal geld vergooid!
| |
| |
(nijdig). - Och! Charles, gij kunt toch een zaag spannen, gij! Ik zeg u nog eens, als de tijd zal gekomen zijn dat hij voor zijn examen zal moeten werken, dan zal het wel veranderen.
Als het dan maar niet te laat is... dat gaat dikwijls alzoo...
(lastig). - Och, en al ware dat dan nog! Hij heeft tijd genoeg... En dan, ik weet ook waarlijk niet waar uwe gedachten geweest zijn hem te laten studeeren. Wat zal hij er in godsnaam mêe doen? Geld zal hij immers genoeg hebben om op de hoogte van zijnen stand te blijven!
(bedeesd). - Ja maar Lena, ge moet toch...
(bitsig). - Laat me met vreê, Charles! Overigens ik weet best wat ik te doen of te laten heb. Laat dat alles maar aan mij over, hoort ge!
(zuchtend). - Soit, spreken wij er niet meer over ( neemt een dagblad en begint te lezen).
(Korte stilte).
Om wat uur komen de Slaats'en?
Ik geloof om zeven uur. Hij zei me zoo iets van dringende zaken die hij nog eerst moest afdoen... Die kerel wint tegenwoordig geld gelijk slijk.
(verachtend). - Ja, men kan het hen goed aanzien. Ze laten er zich heel wat op voorstaan. Al meer en meer pretentie. En och god! Zij moet ook al niet vergeten dat zij de dochter uit een snoepwinkeltje is.
Ik geloof dat zij er echter hard genoeg moeten voor werken om zoo'n grooten train te voeren.
Ja, iedereen verdient het niet zoo gemakkelijk als wij.
| |
| |
(legt zijn dagblad neer, meer opgewekt). - Dat moogt ge wel zeggen, Lena. Wat hebben wij toch geluk gehad, he, in de laatste jaren? Potdorie, als ik nog terugdenk aan dien tijd toen we pas op den Kauwenberg woonden, en ik nog ne kale gevelschilder was! Hoe dikwijls hebben we dan niet gesoepeerd met zeven en half sterkekaas! Men kende u al in de geburen, he, en men noemde u al overal Madameke Sterkekaas (lachend) zeg weet ge dat nog.....?
(driftig). - Och, Charles, wat zijt ge weer bête! lk weet waarachtig niet wat genoegen gij er kunt in vinden alzoo al die oûwe koeien uit de gracht te halen! Ge doet dat om mij te chagrineeren, dat is zeker ( trotsch). Ge weet dat ik over zulke dingen niet wil hooren spreken.... Nu wij er boven op zijn, en met onze zaken fortuin gemaakt hebben, behooren wij tot een andere klas van menschen. We zijn rijk nu, bezitten ruim genoeg om in weelde van onze inkomsten te leven, en van nu af hebben we met die oude zaken niets meer te maken. Dat is uit nu!
(beteuterd). - Ja maar..... ik denk maar eens terug aan dien ouden tijd.....
(kort). - Dan hoeft ge maar niet hardop te denken!
Niemand hoort het immers?
Ik hoor het, en ik wil het niet meer hebben, verstaat ge? (Karel zucht, hoest, en leest dan weer gelaten zijn dagblad).
| |
| |
| |
3e Tooneel
De vorigen, FERNAND, later GRETA.
(Fernand links op, zorgeloos gekleed, zonder boordje, ziet er katterig uit, het aangezicht ongewasschen en verlept, uitzicht van een jongen slampamper, bromt iets als een: Goedendag....)
(overdreven lief). - Dag Fernand, jongen! Goed geslapen? Heeft het feestje laat geduurd?
(wrevelig). - Och! laat me gerust.... Wat gaat u dat toch allemaal aan! (gaat languit op de sofa liggen).
(schuchter). - Zijt ge niet moe?
(brutaal). - Verdomd! Zanik toch zoo niet! Ik heb koppijn... (keert zich om. Korte stilte. Karel zucht).
(bezorgd). - Wilt ge niet iets eten of drinken? dat zal u wat opknappen....
(kort). - Geef me wat water met een citroen....
(op gebiedenden toon tot Greta in den winkel): Loop spoedig wat sodawater halen en een citroen! Maar rap, hoor! Fernand is onpasselijk!
Ja, tante. - (Snel af langs deur rechts).
(Korte stilte).
(legt zijn dagblad neer, kucht eens, keert zich half om, tot Fernand:) Zeg eens, jongen, wanneer gaat gij er eens aan denken voor uw examen te werken? Dat gaat zoo stilaan tijd worden, denk ik. En ge moet eens niet vergeten dat het allemaal niet genoeg is plezier te maken en op
| |
| |
zwabber te gaan. Er dient ook gearbeid op tijd en stond.... Wanneer is het examen?
(lastig). - Och.... ik heb tijd genoeg!
(wrevelig). - Ja, Charles, laat den jongen nu met vreê, hij is niet wel....
(half spottend). - Pijn in zijn haar, ja....
(gebiedend). - Om het even; laat het nu genoeg zijn. Begrepen?
(Greta op langs deur rechts met sodawater en citroen, die zij aan Helena overgeeft).
(is lui rechtgekomen, dan brutaal tegen Greta). - Zeg eens, moest die citroen nog groeien soms? Ge zult ook niet doodvallen bij 't loopen, gij!
(Greta onthutst).
(uit de hoogte). - 't Is waar ook. Ik heb u zoo uitdrukkelijk gezegd dat ge u spoeden zoudt! Maar toch steeds neemt ge niet de minste notitie van hetgeen ik u zeg! A chaque instant ben ik verplicht u observaties te maken!
(nederig). - Ja, tante, maar Marie moest nog....
(uitvarend). - Zwijg zeg ik u! (met verachting). - Onbeschaamde! (roert het drankje om).
(ongelukkig, half klagend). - Sakkerloot toch! Wat een misbaar hier alle dagen; nooit een dag zonder ruzie... altijd gekibbel! En 't is maar steeds Greta die het gedaan heeft... die is de eeuwige zondebok...
(onbeschoft). - Ze wordt er immers voor betaald!
(Drinkt in één teug zijn glas leeg.)
(Greta zichtbaar ontroerd af langs achtergrond).
| |
| |
(niet heftig). - Fernand, jongen, ik moet u zeggen dat zoo iets...
(smijt met een vloek het glas op den grond aan stukken, tierend). - Laat me gerust met uw gepreek! (vloekend af langs deur rechts).
(heftig tot Karel). - Daar zie, dat is allemaal uwe schuld, gij zaagkop! Gij hitst den jongen op, tot hij zich zelven niet meer meester is. En dan weten dat hij zenuwachtig is en hoofdpijn heeft... Gij hebt geen greintje medelijden in uw lijf... Judas dat ge zijt!... (Karel bekijkt haar onthutst met open mond).
(driftig). - Och bezie me niet zoo, de ton air bête!.....
(haalt berustend de schouders op, zucht eens diep en staat dan langzaam op al kuchende). - Enfin.... 't is stil waar 't nooit en waait.... Ik zal maar een luchtje gaan scheppen.... Tot straks. (langzaam af langs deur links.)
(belt; op gebiedenden toon tot de meid die opkomt langs deur rechts). - Neem die scherven eens weg. (gaat naar het buffet waar zij een naaldwerk uithaalt, zet zich in den zetel nevens de schouw en begint te werken. De meid na scherven te hebben opgenomen af langs deur rechts).
| |
4e Tooneel.
HELENA, MADELEINE.
(op langs middendeur, met hoed en mantel, muziektasch, erg nufferig, vleiend liefkoozend). - Dag liefste ma'tje! (kust Helena herhaardelijk).
| |
| |
(teeder). - Dag liefste! Moe zeker, schatje?
(met overdrijving). - Och! ma lief! Ik ben doodmoe (ontdoet zich van hoed en mantel en laat zich op de sofa neervallen in een nonchalante houding). - Maar wat is er, mamaatje, ge ziet er zoo nerveus uit? Is er iets gebeurd?
(zuchtend). - Och kind! 't Is altijd 't zelfde met die domme sloor, die Greta! Nooit of nooit kan dat schepsel iets goeds doen. En papa spreekt maar steeds in haar voordeel. 't Is om razend te worden! Altijd is er ruzie door de schuld van dat kreatuur (zuchtend). 't Is een echte mizerie.
Ja ma'tje. Ze brengt mij ook altijd zoo uit mijn humeur. Ze is zoo impertinent..... En zoo familiair. Ze begrijpt heelemaal niet dat er een groote afstand ligt tusschen mij en haar.... en z'is dan toch immers maar een kind van papa's zuster en die heeft zich immers slecht gedragen, is 't niet zoo, ma?
Ja zeker, kind, ze vergeet heelemaal dat ze niet van onzen stand is.
Peuh! Zoo'n doodgewone winkeljuffer!.. Ik kan me toch niet inlaten met iemand die in ons huis als dienstbode betaald wordt.
Zonder twijfel, kind! Men moet zich altijd respecteeren.
Ik wil op de hoogte van onzen stand blijven en met geen laag volk uitstaans hebben... En dan, zij is altijd zoo kleinburgerlijk gekleed... zoo kwezelachtig... zoo niets gedistingeerd... zoo heelemaal zonder elegancie; 't is net een boerin. En oh! die familiariteit, 't is onverdrage-
| |
| |
lijk... Laatst nog was ik met Augustine Wery op de Schoenmarkt. Toen kwam ze daar plots naar mij toegeloopen en sprak mij aan... Ik was zoo beschaamd!... En toen Augustine me vroeg wie dat was, toen heb ik maar gezegd dat zij onze bovenmeid was. Augustine vond het dan ook heelemaal niet du bon ton dat zoo'n dienstmeisje mij met mijn naam durfde te noemen.
Ja, kind, het wil wat zeggen als men met zoo'n gans geplaagd is. Maar wat wilt g'er aan doen? Ik kan toch den winkel niet zelf beredderen, of gij ook niet natuurlijk... En zelfs als wij binnen kort op den buiten wonen, dan kan ik haar nog niet missen. Ik moet toch een gezelschapsjuffer hebben. En daar zij familie is van papa, ben ik niet verplicht haar zooveel te betalen als eene vreemde. Ze durft toch niet meer vragen.
Ik zou het toch nooit aan iemand durven zeggen dat zij van onze familie is. (met verachting) Zoo'n boerin!. (insinueerend) En heel fatsoenlijk geloof ik ook niet dat zij is, ma....
(verwonderd). - Zoo!? Hebt ge soms iets bemerkt, kind?
Zeker, ma! Al twee, drie keeren zag ik hier 's avonds een man aan den overkant. Hij zag er ook niets elegant uit.... zoo'n soort artist geloof ik. Ik ben er zeker van dat hij naar Greta stond te wachten.
Zoo, zoo! 't Is goed dat ge me verwittigd hebt! Wij zullen eens zien. Ik zal daar op tijd en stond wel een speldeken voor weten te steken... Zulke dingen kan ik nu zeker niet tolereeren... Wat zouden de menschen wel zeggen...?
| |
| |
'k Geloof het.... Z' is bekwaam om de schande over ons huis te halen... Zoo'n schepsels hebben nu heelemaal geen manieren.
(Korte poos. Helena staat op en legt haar naaiwerk in de kast).
Madeleine, kind, ik ga me kleeden, want Mevrouw Slaats kan elk oogenblik komen.
Ja, ma'tje.
(Helena af langs deur links).
| |
5e Tooneel.
MADELEINE, FERNAND.
(Madeleine neemt haar muziektasch en begint te zoeken. Nadat ze gevonden heeft gaat zij aan de piano zitten en begint een fransche romance te spelen en te zingen.
(is ondertusschen binnengekomen langs deur links, gekleed en wat opgeknapt. Hij ziet er echter nog bleek en onfrisch uit en erg uit zijn humeur. Legt zich in den zetel en steekt een cigaret op; boos) - Zeg eens, schei er in 's hemelsnaam wat uit, hé, met uw gejank, 't is precies een bende katers als gij begint!
(kijkt toornig op en staakt haar spel. - Wat hebde gij nu weer? Ge zijt zeker weeral met uw linkerbeen eerst opgestaan!?
Maar hoor eens! Zou men niet zeggen! Als 't u verveelt dat ik piano speel, trek er dan uit!
Zeg eens, 'k heb van zoo'n bakvisch gelijk gij geene opmerkingen te ontvangen. En zwijgen hier, of buiten!
| |
| |
(heftig). - En gij hebt mij hier niets te verbieden; hoort ge! Ik doe wat ik wil. Gij met uwen allemanspraat! Als gij zat zijt geweest is er met u 's anderendaags geen huis te houden, zwabberaar.
(dreigend). - Houdt uwen snater, hoort ge! Of 't zal er gaan stuiven!
Ja, wat zou het! Gij praatmaker, zatlap, judas!
(grijpt haar ruw bij den arm). - Als ge niet zwijgt, gaat ge, hoor!.. Pas op, en houd het u voor gezegd! Of anders zal ik eens aan mama vertellen met wien gij 's avonds altijd in de Zoologie in 't donker gaat wandelen.
(stampend en huilend). - Laat me los! Lafaard! Laat me los, zeg ik u, of ik zal gaan zeggen dat ge de meid en Greta niet kunt gerust laten! Ge moest beschaamd zijn!
(grijpt haar opnieuw bij den schouder). - Alla, toe! 't heeft nu lang genoeg geduurd! Alla, buiten! ( duwt Madeleine, die huilt, de deur uit, links, en houdt de kruk vast.)
(buiten, stampend). - Laat me binnen hoort ge, of...
| |
6o Tooneel
De vorigen, HELENA.
(snel op langs deur links, gekleed). - Wat is er nu weer aan den gang?
(laat de deur los en Madeleine komt huilend
| |
| |
en snotterend binnen). - Och! 't is weer die sakkersche domme meid! 't Is niet meer om uit te houden.
(huilend). - Ja ma, maar ik zou niet eens mogen piano spelen of zingen als die lammeling hier is! En omdat ik niet wou onderdoen voor hem, heeft hij me geslagen en dan buitengegooid! (huilt erbarmelijk) Och! wat ben ik hier toch ongelukkig! Was ik maar dood! Was ik maar dood!
(Sussend, neemt Madeleine in den arm.) - Toe, toe, kindje, ween niet meer, ge zijt mijn schatje, en Fernand zal het niet meer doen; hij heeft wat hoofdpijn....
(rukt zich los, huilend). - Ja, ik weet het wel, ik ben altijd verstooten van iedereen... (theatraal). Och! was ik maar dood!
(lacht spottend). - Wat komedie!
(niet heftig) - Maar Fernand toch, jongen, hoe kunt ge toch zoo brutaal zijn tegen uw zusje!
Zeg eens, als gij nu begint dan ben ik de pijp uit, hoor! 't Is hier echt plezierig, ne schoone dag! Dankje! Vandaag ziet ge me niet meer! (af langs deur links).
| |
7o Tooneel
HELENA, MADELEINE
(tracht Madeleine tot kalmte te krijgen die nu nog steeds huilend in den zetel ligt). - Toe kindje, wees nu kalm! Zie eens wat roode oogen dat ge nu hebt. Maak toch zoo geen verdriet. Ge weet dat het niet goed voor u is... uwe
| |
| |
gezondheid... uwe zenuwen zullen er weer onder lijden, mijn kind! Toe alles is uit, kom, en straks...
Ik zal het niet uithouden, met zoo 'n judas in huis! En niemand die mij verdedigt! Ze laten mij allemaal aan mijn lot over! Och wat ben ik ongelukkig. (huilt opnieuw).
Och! dat is allemaal maar verbeelding. Straks gaan we met Madame Slaats naar de Zoologie en dan kunt ge met uwe vriendinnetjes heel den avond alleen in den hof wandelen. En dan is alles weer vergeten, niet waar liefste? (kust haar).
(wat kalmer). - Ja maar, zoo kan ik toch niet langer onder de menschen komen... Dan moet ik toch eerst een nieuw zomerkleedje hebben!
Nu dat komt er wel. En daar zal nog wel een verrassing bij komen ook al. Kom droog uw gezichtje en doe wat poudre de riz aan uw oogen, dan kan men niet zien dat ge geweend hebt.
Madeleine droogt hare tranen, en gaat voor den spiegel staan, waar zij zich bepoedert).
(De bel klinkt).
Ah! dat zal Mevrouw Slaats al zijn!
| |
8e Tooneel
De vorigen CLEMENTINE
(Op langs middendeur. Gekleed als een kokette parvenus-dame. Rijk maar zonder smaak. Zeer vriendelijk tot Helena). - Dag, liefste vriendin!
(kust haar, dan tot Madeleine). Dag, mijn lief kind! (kust haar eveneens
| |
| |
Wederzijdsche zoenen en handjesgedruk. Madeleine zet zich in den zetel en begint een dagblad te lezen.
(ontdoet zich van hoed en mantel die Helena haar afneemt). Och! wat is het drukkend warm buiten! Ik vrees maar dat we nog onweer krijgen vandaag. 't Zou jammer wezen. En hoe gaat het! Is mijnheer Charles nog ziek?
(gemaakt treurig). - Och! ik weet niet... maar... het wil niet beteren... Hij kucht nog steeds... Zijn slaap is zoo onrustig. En ik vind dat hij elken dag meer achteruit gaat. (Zucht). Ik heb er geen goed oog in. Als dat alles maar niet slecht afloopt. Ik vrees er voor...
(meewarig). - Wel, wat ge zegt? Hij ligt toch niet te bed?
Neen, hij is zelfs uitgegaan. Hij gaat in den dag wat uit, omdat de dokter hem de avondlucht verboden heeft.
Wel, wel! Wat treurige dingen toch!... En nu dat ge zoo gelukkig op den buiten zoudt kunnen gaan leven, zoo heelemaal zonder zorgen...
(zuchtend). - Ja, kind zoo gaat het... Het spreekwoord zegt het niet waar: Boomeken groot, manneken dood... En men ziet het dikwijls : als men denkt eens eindelijk gelukkig te zijn, dan komt er een witte of een zwarte. Men kan nooit volmaakt gelukkig zijn... (Korte stilte). En bij u gaat alles goed, Clementine?... Ja?... Om wat uur komt Mijnheer Alphonse?
Oh! die zal niet lang meer wegblijven, denk ik. Dezen morgen vreesde hij nochtans laat te moeten werken. Maar hij heeft een paar zaken tot morgen kunnen
| |
| |
uitstellen... Hij heeft anders tegenwoordig weer zooveel rond zijn ooren. Geen oogenblik rust! Ik vrees soms dat hij ziek zal worden. Maar hij trekt het hem ook te veel aan, Helene! Ik zeg het hem zoo dikwijls, waarom is het allemaal noodig zich zoo af te beulen. Wij hebben immers geen kinderen en als wij ons maar op de hoogte van onzen stand kunnen houden, dat is immers genoeg, niet waar? Overigens, ik wou maar dat hij de zaken opgaf. Wij hebben genoeg gewerkt, en zouden nu gerust van ons inkomen kunnen leven, ergens op den buiten.
Zoo? zoudt g'er dan ook gaan aan denken een villa te koopen?
Wel ja, waarom niet? Ware het niet dat mijn man volstrekt in de garde-civiek wou blijven, we hadden het al lang gedaan. Ik heb al dikwijls gezocht naar eene geschikte plaats, niet te ver van de stad, zoo iets als Mariaburg. Maar de grond is daar overal zoo duur. En ook gelijk ik zeg, Alphonse houdt er veel aan major te blijven en het zal niet gemakkelijk gaan hem de stad uit te krijgen.
Ja, en ge moet ook eens nadenken, Clementine, dat men het niet moet doen om goedkooper te leven. Het leven op den buiten is nog duurder dan in de stad. En voor gewone burgermenschen is het volgens mij zeker niet aan te raden.
(ietwat gepikeerd.) - Ja maar, daar hoeven wij nu toch niet op te zien, dat weet ge nu ook wel, Helene! Wij verdienen geld gelijk slijk en wat dat betreft hoeven wij voor niemand onder te doen, dat verzeker ik u. Want wij zijn niet zooals ik er veel ken, die overal veel beslag maken, en thuis is 't krot en kompanie.
| |
| |
(bedremmeld). - Ja natuurlijk, maar zoo bedoel ik het niet, Clementine... Ik wou zeggen... ziet ge... ge verstaat ook wel... enfin... het is maar...
(De schel van den winkel klinkt. Stemmen achter het tooneel).
Ik hoor mijn man al, geloof ik.
| |
9o Tooneel
De vorigen, KAREL, SLAATS
(Karel en Slaats, beiden met hoed en wandelstok, op langs middendeur. Slaats is een grove kerel, met groote snor die hij heel krijgshaftig omhoog heeft gestreken met pommade; rood opgedrongen gelaat; spreekt met zware ruwe stem; tracht zich een brutaal soldaten-uiterlijk te geven en gaat met breede, lompe gebaren schrijlings op een stoel zitten.)
Bonjour! Hoe gaat het hier (tot Helena) Mevrouw! (tot Madeleine). - Ah! dag springerke! mille tonnerres, wat ziet g'er goed uit!
Hebt ge Mijnheer Charles onderweg ontmoet, Alphonse?
(Zit moe-hijgend op een stoel). - Ja Mevrouw, ik heb Alphonse aan de werf ontmoet...
Maar ziet nu toch eens Clementine hoe goed die mamzel er uit ziet! Z'heeft een gezicht gelijk een bloem! 't Is iets om op 'nen peperkoek te zetten!...
(verontwaardigd) Maar zwijg dan toch, Alphonse!
Daar, mijn wijf is weeral jaloersch...
(Korte stilte).
| |
| |
En hoe gaat het in de garde-civiek, Mijnheer Slaats?
Wel opperbest, Mevrouw!... A propos, ik heb er met Charles al over gesproken, ik hoop dat gijlie allemaal op het feest komt, he, ter gelegenheid van mijnen jubilêe van vijf en twintig jaren officier van de garde-civiek! Het zal er stuiven, dat verzeker ik u! Mille tonnerres, we zullen ze laten rollen, jongens!
Zeker, het zal een heele eer voor ons zijn, Mijnheer Slaats Niet waar Charles?
(kuchend en hoestend). - Zeker! Als ik dan maar niet te ziek ben. Want ik voel dat het niet beter gaat met mij, integendeel.
Och! dat zal allemaal wel beteren als ge buiten woont. De goede lucht zal u wel opknappen. En krakende wagens loopen immers het langst!... (korte stilte) Maar van wat anders gesproken, hebt gij die artiekels gelezen in de Vrije Stem over de gardeciviek! dat is nu toch wel eens schandalig, he? Dat is ongehoord zoo iets! Die luie, lamme schurken van socialisten ontzien nu niets meer! En dan die laffe aanvallen tegen den Koning! 't Heeft geen naam meer, neen, 't loopt over zijn hout!...
Wat was dat dan, Mijnheer Slaats?
Och! Mevrouw! 't is te schandalig, 't is ongehoord. (met vuur). - Ze moesten die kerels doodschieten, allemaal ineens, mille tonnerres! (staat recht, verontwaardigd). - Waar blijft toch het respekt voor den vorst en voor het vaderland bij die vlegels (meer en meer opgewonden). - Begrijpen die ellendelingen dan niet dat de garde-civiek...
| |
| |
Hm... de garde civiek... eene instelling is... eene instelling die... Hm...
Is het nog geen tijd om heen te gaan, Alphonse. Want anders komen we weer te laat in de Zoologie.
Ja, het is hoog tijd. Ik ga me kleeden. Kom Madeleine (Helena en Madeleine staan op, richten zich naar de deur links).
| |
10o Tooneel
De vorigen, GRETA
(op langs middendeur, blijft in de deuropening staan). - Tante, mag ik den winkel sluiten?
(kort). - Zeker niet, het is nog veel te vroeg. Ge zult sluiten om tien uur.
(kalm). - Maar tante, mijn broêr. Willem is zoo ziek... ik wou hem even een bezoek brengen van avond.
Tututut, niets te doen! Allemaal praatjes! Uitvluchten om weg te zijn! Ge zult wel kunnen wachten tot Zondag, om naar uw broer te gaan.
Maar Tante, het is heel erg, ik verzeker het u... en...
(heftig). - Geen woord meer zeg ik u! Overigens, ik geloof er geen zier van! Staat er misschien weer iemand op u te wachten, straatmadelief?!
(verschrikt). Wie zegt dat?
Om het even! Ik heb u geenen uitleg te geven. Ge blijft thuis en daarmêe uit!
| |
| |
(beslist maar kalm, komt meer naar voor). - Ik zal niet thuis blijven, tante!
(getroffen). - Wat zegt ge?
(a.v.). - Ik zeg, tante, dat ik ook zonder uwe toestemming, heden avond Willem zal bezoeken.
Dat zullen we zien! Ah! ge denkt dat...
Onnoodig u boos te maken en alzoo uit te varen, tante... Het is nu bepaald uit... Ik heb er genoeg van me steeds te moeten schikken volgens uwen wil... ik...
En ik zeg u dat ge zult thuis blijven, hoort ge, omdat ik wil! En als ge toch gaat... dan kunt ge voor goed weg blijven ook, verstaan?
Best, tante, dat zal ik ook! Ik ga hier vandaan... en keer niet weer terug. De maat is nu meer dan vol... Ik heb nu zoolang geduld gehad en gelaten heb ik al uwe ijdele grillen gevolgd. Maar nu is het uit! (licht ontroerd). Het spijt me voor oom Karel... Maar ik kan toch niet anders. Het is te veel... Ik zal nu wel elders middel vinden om mij een onafhankelijk bestaan te verzekeren...
(Karel zit met het hoofd in de handen te weenen)
(theatraal). - Oh! leelijke ondankbare! dat is nu den dank dien ge van zoo'n schepsel krijgt, voor al het goede dat wij haar deden! En zeggen dat zij, zonder ons, nu als eene slons langs de straat zou loopen!
Beken nu toch maar gerust, tante, dat al wat ge gedaan hebt berekening was!... Ge hebt wellicht gedacht dat ik hier eeuwig voor een hongerloon zou geslaafd hebben? (bitter) Ja, ik was immers maar het kind van eene gevallen vrouw... En hoorde dan immers ook zoo dat ik dagelijks moest beleedigd worden... dat de schande mij telkens in het
| |
| |
gelaat moest worden gezweept... ik was immers maar eene schommelmeid... die er voor betaald werd om gesmaad en vernederd te worden...
Schaamt ge u niet, ons hier alzoo in 't bijzijn van andere menschen slecht te maken?!...
(met een weinig verachting). - Die menschen, tante, laten mij onverschillig. Ze zijn evenals wij ellendige, miezere parvenus, domme, verwaande, ijdele zielen. En och! ze mogen het gerust weten wat ellendig leventje ik hier geleden heb van mijn jeugd af... dagelijks, op grove, onkiesche wijze behandeld door u en uwe domme verwaande dochter, of blootgesteld aan de oneerbiedige aanvallen van uwen zoon! Neen, ik heb er zóó genoeg van! (tot Karel). Mag ik u vaarwel zeggen, oom? (vliegt Karel die nog steeds te weenen zit met een teeder gebaar om den hals en zoent hem hartstochtelijk. Karel drukt haar de hand en zoent haar. Greta heeft nu tranen in de oogen. Nu tot Helena). - Dit wou ik u nog zeggen, tante: met u heb ik medelijden, want ik vrees maar dat eens de dag komen zal dat ge gestraft zult worden om uwe ijdelheid, en uwe blinde dwaasheid. God geve dat uw onheil niet te groot weze. Ik wensch u zooveel rampspoed niet....
(Helena heeft deze woorden aangehoord met steeds klimmenden toorn daarbij Greta aankijkend met vlammende blikken. Madeleine bekijkt Greta met preutsche verachting. Clementine heft de armen omhoog, maakt gebaren! ‘hoe is 't gods mogelijk!’ terwijl Slaats in een gewild-martiale houding heel het tooneeltje gadeslaat).
(met van woede kroppende stem). - Nu is het genoeg! Buiten! Seffens de deur uit! Slet dat ge daar zijt. (maakt beweging als om Greta de deur uit te gooien).
| |
| |
(nu weer kalm). - Spaar u de moeite, tante, ik zal wel zelf gaan (af langs deur links).
(slaat de handen aan het hoofd in een theatrale houding) - Oh dit is te veel! dit is te veel (valt in bezwijming in eenen zetel. Allen behalve Karel vliegen op haar toe).
Doek valt snel.
Einde van het eerste bedrijf.
|
|