De onbevlekte ontvangenis.
Naar de schilderij van Murillo, in het Prado-museum te Madrid.
Wondere woorden zijn van U gezegd, o Maria, wijl Hij, Die machtig is, groote dingen aan U gedaan heeft.
Wel deed God groote dingen aan Maria, Zijn dienstmaagd: wonderbaar reeds was haar geboorte, waaraan wij herinnerden in het leven der H. Anna, Maria's moeder; een engel des Heeren verkondigde den bedaagden, kinderloozen echtelieden het wonder der Onbevlekte Ontvangenis van het wicht, dat aan God en Zijn tempeldienst werd toegewijd en voorbestemd was, de Moeder des Heeren te worden.
Noch aan Joachim en Anna, noch aan Maria was God het wonder der Onbevlekte Ontvangenis verplicht, maar aan Zijn eigen Goddelijke Majesteit, aan Christus, Zijn Zoon, Wiens Goddelijke natuur slechts in een onbevlekte, en van alle erfschuld vrij-gebleven Moeder Zich met de menschelijke waardig vereenigen kon.
Toen Jehova den Joden het bevel gaf te Jerusalem Hem een tempel te stichten, bepaalde Hij tot in bijzonderheden de wijze, waarop dit geschieden zou. Geen onreine handen mochten meewerken aan den bouw, geen met bloed bezoedelde vingeren de gewijde steenen beroeren van het heiligdom. Zelfs David, Israël's profeet-koning, was van den heiligen arbeid uitgesloten, wijl hij, zij 't ook in eerlijken strijd, bloed vergoot. Als de tempel gereed was, werd hij gezuiverd en gewijd met groote zorgvuldigheid en praal, opdat de plaats van offer en gebed, het heilige, waar de Verbondskist bewaard zou worden, rein en Gode-waardig zijn mocht. Hoe groote zuiverheid, hoe edele sier van deugden voegde dan wel de Allerheiligste Moeder des Heeren, van Wiens heil-geboorte de Verbondskist slechts de voorspelling bevatte! Maria was het onbevlekt heiligdom, waarin God-Zelf Zich een rustplaats bereidde: Christus, in alles, behalve in zonde, ons menschen gelijk geworden. Terecht legt dan ook de H. Kerk Maria de woorden uit het Boek der Wijsheid in den mond: ‘Welgelukzalig is de mensch, die naar mij hoort, dagelijks wakende aan mijne poorten, wachthoudende aan de posten mijner deuren, want wie mij vindt, vindt het Leven en het heil van den Heer.’
Door alle tijden hebben vrome schilders naar de beeltenis der Onbevlekte Ontvangenis opgezien als naar het ideaal hunner kunstenaarsdroomen, en zoovele pogingen zij deden de schoonheid der Vol-schoon geheetene weer te geven, zoovele zichtbare belijdenissen van hun geloof in het mysterie van Maria's onbevlekte zuiverheid lieten zij het nageslacht. In de oudere tijden werd Zij weergegeven als de Vrouwe van St. Joannes' Patmos-visioenen: bekleed met de zon, de maan aan haar voeten, op het hoofd een kroon van twaalf sterren; maar toen in later jaren de zin voor het symbool, waardoor de middeleeuwers in voor alle geloovigen verstaanbare kunsttaal gesproken hadden, verloren ging, de liefde voor het kunstwerk zich begon los te maken van die voor de schoone waarheid, welke het te vertolken had, en de kunstenaar meer dan de algemeene verstaanbaarheid, de bijzondere kunstschoonheid van het werk beoogen ging, verdwenen de symbolen en bleef alleen de Moeder Gods, gelijk de kunstenaar zich Deze gedacht had in haar ongeschondene schoonheid.
Onder degenen, die het veelvuldigst de Onbevlekte Ontvangenis afbeeldden, behoort Murillo en de Madonna, die deze Illustratie-aflevering als losse kunstplaat brengt, is een zijner eigenaardigste en schoonste. Gewoonlijk schilderde hij Haar ten-voeten-uit, verheven op wolken van licht, kind-engelen Haar omspelend; hier echter zien we de hemelsche Jonkvrouw, ter halver lijve, gelijk ze opzweeft boven de maansikkel, die dus niet uitsluitend als mystiek symbool is aangebracht, maar meer met de bedoeling den aanschouwer den indruk van het zweven der Gezegende hóóg op de wolken des hemels te geven, waartoe ook de engelkopjes ter weerszijden moeten meewerken. De starrenkroon is verdwenen, alleen een lichtglans omvloeit de donkere haren der Maagd. Wel is Zij edel en liefelijk van reine jeugd, met haar kinderlijk-vrome oogen, in stille verrukking ten hemel opgetogen, met de blanke handen, aanbiddend gekruist over de borst, maar ‘de Vrouwe, sterk en fier als een leger in slagorde’ denken wij ons anders. Doch Murillo was niet een dier geniale wijzen, wier visioenen als in eeuwigheidslicht voor alle tijden verrezen staan: hij was een kunst-rijk en eenvoudig-vroom meester, die zich de Onbevlekte niet denken kon dan in de gestalte eener schuldelooze jonkvrouw, een kind-reine aardsche maagd, zóó schoon en godvruchtig als hij had gezien zijn eigen jong dochtertje, dat henenging uit de wereld om Jesus te dienen in een stil klooster van haar vroom vaderland.
Moge deze fraaie schilderij dan al meer de menschelijke schoonheid der Zondenlooze dan de heiligheid van het mysterie der Onbevlekte Ontvangenis weergeven, toch blijft het - in het Prado-museum te Madrid - den aanschouwer tot een welsprekend getuigenis van Murillo's edel-menschelijke liefde voor het wankelloos geloof in de hemelsche zuiverheid van Haar, die waardig was onder alle maagden de Vol-Schoone te heeten.
Nu heel de Katholieke Christenwereld zich opmaakt het halve-eeuwfeest der dogma-verklaring van Maria's Onbevlekte Ontvangenis met grooten luister en godvruchtige blijdschap te vieren meenden wij den lezers der Illustratie met een der beroemds beeltenissen der zóó hoog Begenadigde geen ondienst te doen