sloten! Bedenk, burger, dat onder die gevangenen veel vrouwen, ja grijsaards zijn!’
‘Ik beklaag die arme schepsels; maar ik begrijp geenszins, waarom men hun aantal met mij zou vermeerderen.’
‘Gij heet Savinien, dat is een misdaad. Van Mont-Iseran, dat is een misdaad. Gij hebt geld, dat is een misdaad. Men zal u beschuldigen, een geheime bode der uitgewekenen te zijn.’
‘Ik zal antwoorden: “Heeren burgers van Avignon, ik houd mij niet met politiek op. Ik kom hier niet, om mij met uw zaken te bemoeien, doch alleen om een som gelds op te eischen van mijn zaakgelastigde, notaris Cicadat.” Ziedaar, bootsman, hoe ik spreken zal tot Jourdan, tot Mainvielle en tot alle onthoofders.’
koning george van saksen,
† 15 october 1904.
koning frederik iii van saksen.
prins frederik august george,
Kroonprins van Saksen, geboren 15 Januari 1893.
prins rederik christiaan,
geboren 31 December 1893.
prins ernest hendrik,
geboren 9 December 1896.
‘Zij zullen u antwoorden met het zwaard.’
‘Wel, dan zal ik mij weten te verdedigen.’
‘Goed, maar zijt gij er zeker van, uw moeder, die met u reist, te kunnen beschermen?’
‘Zij bezit zooveel moed en kalmte, dat zij doet denken aan de heldhaftige vrouwen uit oude tijden.’
Savinien wilde zich naar zijn moeder begeven, die op een bank voor in de boot zat, doch Sambuc strekte zijn sterkgespierden, ruwbehaarden arm uit, om den jongeling te weerhouden.
‘Luister, burger, gij hebt mij op onzen tocht over de Rhone niet behandeld als de meesten van uw soort, die mijn boot huren. Gij hebt mij vriendelijk bejegend en getoond, een goed jongeling te zijn. Dus stel ik belang in u en voel ik mij verplicht, u een raad te geven.’
‘Spreek, bootsman.’
‘Hebt gij niet dien kleinen, ouden man opgemerkt, die aan boord is gekomen, toen wij Pont-Saint-Esprit verlieten, en die thans daar ginds op het dek ligt te slapen?’
‘Die man met kromme beenen, hooge schouders en dat ongunstig uiterlijk?’
‘En met nog slechter ziel!’
‘Hoe heet hij?’
‘Moustelo! Waarvan hij leeft? - van wat verraad! Hij loopt van de eene partij naar de andere over; des avonds verkoopt hij den vriend van 's morgens. Nu behoort hij tot de politie van Jourdan; hij is spion en koopman in menschenlevens. Wees voor hem op uw hoede.’
De markiezin scheen niet erg bevreesd bij de verschillende, waarschuwingen, welke haar zoon haar overbracht. Haar streng, eerbiedwaardig gelaat, omlijst van zilverwitte haren, behield zijn ernstige, kalme uitdrukking; slechts plooiden de lippen zich even tot een trek van voorname verachting, toen er sprake was van Moustelo.
Op dit oogenblik hoorde men eensklaps een woest getier, en toen de boot onder de brug Saint-Bénézech doorging, tusschen de haven van Avignon en het eiland van Barthelasse, bemerkte men aan den voet van den wal een huilende, woedende menigte. Telkens verlieten booten met gewapende lieden den oever van Barthelasse. Men zag niets dan menschen, die de vuisten balden, met knuppels zwaaiden of met messen dreigden. - Sambuc moest met zijn boot tusschen de andere doorvaren. Terwijl hij zoo voorzichtig mogelijk roeide - want telkens waren botsingen te vreezen - viel zijn oog op een grooten, luid schreeuwenden man, die met nog eenige andere woestelingen op een veerschuit stond en als razend met het blinkend lemmet van een pas geslepen sabel dreigende gebaren maakte in de richting van het Paleis des Pausen.
‘Hé,’ riep Sambuc hem toe, ‘wat gebeurt er toch, Cyrillus? Waar gaat gij zoo opgewonden heen? Ik heb u gekend als zijdewever en nu gelijkt gij een slagersknecht! Hebt gij uw arme, oude, blinde moeder dan alleen thuis gelaten? Dat zijt gij niet gewoon.’
(Wordt vervolgd.)