het geheim van het koffertje te ontrukken, om dan dadelijk in de armen van Mary te ijlen. Hij maakte zich gereed om het gesprek op de raadselachtige inbraak te brengen, doch zijn gezellin voorkwam hem.
Aan het einde der straat, tegenover het operagebouw, dook het reusachtig postkantoor voor hen op, zij zei toen: ‘We zijn zoo meteen bij 't postkantoor, daar heb ik wat te verzenden.’
‘U wilt zeker weer geld naar huis sturen?’
‘U hebt het geraden. Ik wil mijn moeder de honderd dollars sturen, die ik van morgen van mevrouw Harrison ten geschenke ontving.’
‘Honderd dollars? Zij moet wel zeer vrijgevig zijn, die mevrouw Harrison.’
‘Nu ja, daar kan ik niet over klagen. Overigens gold het vandaag een heel ongewone gebeurtenis, welke zich niet licht weer zal voordoen.’
‘Ah! waarschijnlijk die inbraak?’
‘Wat!’ riep zij verwonderd. ‘U weet er van?’
‘'t Is immers reeds een oude geschiedenis! De gansche stad spreekt er van en de ongelooflijkste dingen worden verteld.’
‘Wat dan bij voorbeeld?’
‘Wel, dat de bankier buiten zichzelf van woede en wanhoop is, omdat men hem al zijn zilverwerk, een som van honderdduizend dollars aan geld en talrijke depôts ontstolen heeft, die hij ter meerdere zekerheid in den kelder zijner villa geborgen had.’
Herbert sprak deze, met de waarheid slechts weinig overeenkomende, woorden met de grootste kalmte en onverschilligheid uit. Maar Louise geraakte letterlijk in toorn. Met bliksemende oogen riep zij:
‘Maar dat zijn immers onbeschaamde leugens! Geen woord is er van waar! Zeg dat maar aan de heele stad. Ik moet het toch weten, want ik was er bij. Noch geld, noch zilverwerk, noch depôts zijn er gestolen, maar slechts een enkel klein voorwerp.’
‘Een klein bruin koffertje, dat op de nachttafel van mevrouw stond?’
‘Daar gij dat ook reeds weet - ja. Een klein roodlederen koffertje.’
‘Wat zat er in dit koffertje?’
‘Dat mag ik u niet zeggen.’
‘Juweelen?’
‘Neen.’
‘Gewichtige brieven?’
‘Neen. Doe maar geen moeite. U raadt het nooit.’
‘Och toe, zeg het mij toch!’ Hij sprak deze woorden op een biddenden toon en zag haar daarbij met zijn trouwhartige oogen smeekend aan.
Maar deze comedie maakte op haar geen indruk. Nadrukkelijk schudde zij het hoofd en zeide: ‘Al uw smeeken is vergeefsch. Ik kan het u niet zeggen. En wat voor belang zou u er bij kunnen hebben!’
Intusschen waren zij bij 't postkantoor gekomen. Louise ging binnen, om haar geld af te geven, Herbert verzocht, buiten op haar te mogen wachten. Hij nam zich nu voor, niet eer van haar zijde te wijken, voor zij hem alles verraden had, al moest hij ook den ganschen avond samen met haar doorbrengen. Wel is waar had hij haar nog niet aan 't babbelen kunnen brengen, maar hij rekende er vast op, dat het aan zijn kunst van overreding gelukken zou, haar het geheim te ontlokken.
De torenklok der in de nabijheid zijnde kerk sloeg zeven uur. De aanvankelijk slechts weinig levendige straat begon zich te vullen, in dichte drommen stroomde het publiek naar het operagebouw.
Juist op den rechten tijd viel het Herbert in, dat hij een paar biljetten in den zak had. ‘Je noodigt haar uit mee te gaan,’ dacht hij, ‘in 't theater is de beste gelegenheid, haar aan het spreken te krijgen.’
Zij kwam uit het postkantoor terug met een lieven glimlach om de lippen, zij scheen verheugd, dat hij woord gehouden en op haar gewacht had.
‘Kijk eens,’ zei hij, ‘wat een massa menschen er naar het theater gaan.’
‘Ach ja,’ zuchtte zij, ‘die gelukkigen!’
‘U gaat zeker ook gaarne naar 't theater?’
‘O, dolgraag! 't Is altijd mijn grootste genoegen geweest. Maar hier kom ik er helaas niet toe. Hier zijn de prijzen zoo buitensporig hoog, dat ik het niet van mij verkrijgen kan, zooveel geld voor mijn amusement uit te geven. Ook zou ik altijd maar één, hoogstens twee bedrijven kunnen bij wonen. Mevrouw Harrison veroorlooft mij niet, langer dan tot hoogstens negen uur uit te blijven.’
‘Hebt u lust van avond met mij een bedrijf van “Carmen” te hooren.’
‘O, heerlijk! “Carmen” is een mijner lievelmgs-opera's!’
Hij haalde de beide biljetten uit zijn borstzak. ‘Kijk eens hier! Twee biljetten, goede plaatsen, parket, eerste rij, dadelijk achter het orkest. Wat geeft ge mij, wanneer ik er u een cadeau doe?’
‘Och, geef toch op!’ antwoordde zij vuurrood wordende, hem een oogenblik den rug toekeerende. ‘Wat zou een arm meisje u kunnen geven?’
‘Ik ben niet onbescheiden. Vertel mij uw avontuur van van morgen, zeg mij, wat er in het koffertje was en het biljet behoort u.’
‘U is een zonderling! Waarom wilt ge dat toch zoo graag weten?’
‘Ja,’ zei hij schouderophalend, ‘ik ben nu eenmaal zoo. In de reeks mijner fouten en gebreken staat op de eerste lijn de nieuwsgierigheid. Heb ik eenmaal van een geheim iets vernomen, dan rust ik niet, voordat de sluier voor mij geheel is opgelicht. Maar 't wordt tijd, de ouverture kan elk oogenblik beginnen. Dus haast u te besluiten!’
Nog een oogenblik streed zij met zichzelf, toen droeg de lust nog eens een keer goede muziek te hooren de overwinning weg. ‘Goed,’ zei zij, ‘ik neem uw voorstel aan. In de eerste pauze - neen, dan zijn er te veel menschen bij -, onder het naar huis gaan vertel ik u de heele geschiedenis. Zoolang zult ge uw nieuwsgierigheid wel kunnen bedwingen.’
Hij stelde haar het biljet ter hand en samen gingen zij de marmeren trappen van het operagebouw op. Er werd zeer mooi gezongen, ook het orkest kweet zich uitstekend van zijn taak. De melodieën misten haar uitwerking niet op het licht ontvlambare gemoed der aan den Rijn geborene Duitsche. Een soort bedwelming en een onweerstaanbaar verlangen naar geluk maakte zich van haar meester. Haar wangen gloeiden en haar oogen schitterden.
Toen het scherm voor de eerste maal viel en Herbert zich tot gaan gereed maakte, verzocht zij: ‘Och, toe, nog één bedrijf! 't Is te mooi! Wie weet, wanneer ik weer eens naar 't theater kan gaan. 't Is immers ook nog zoo vroeg, één bedrijf zult ge nog wel kunnen bijwonen.’
Een dankbare handdruk was zijn belooning voor het inwilligen van haar verzoek.
Maar zijn geduld werd op een harde proef gesteld. Het tweede bedrijf werd gerekt, er scheen geen einde aan te komen. De gloedvolle muziek van Bizet had ook de nuchtere Amerikanen ontvlamd en zij begonnen hun geestdrift voor de kunst op den meest enthousiasten toon te uiten. Ieder oogenblik brak er een storm van applaus los. Met handgeklap, geschreeuw en getrappel werd ieder lied, twee-, driemaal da capo verlangd. Zij hadden immers hun biljet duur genoeg betaald en wilden er nu ook wat voor hebben.
Herbert zag tot zijn schrik, dat de klok bijna het uur van negen aanwees en maande nu aan om op te breken. Wel mompelde Louise: ‘Wat is het toch jammer, dat ik niet tot het einde blijven kan!’ maar zij weigerde nu geen oogenblik langer om mee te gaan.
Terwijl zich een storm van applaus verhief, dat een onopgemerkt weggaan mogelijk maakte, verlieten beiden het gebouw.
Toen zij buiten waren, nam Louise gewillig Herberts arm en zonder zich verder te laten verzoeken, begon zij haar verhaal:
‘Ik was van morgen vroeg opgestaan, omdat ik een langen brief aan mijn moeder wilde schrijven. Tegen zes uur hoorde ik een luiden schreeuw en dadelijk er op een gillend geroep om hulp uit de slaapkamer van mevrouw Harrison. Zonder mij te bedenken stormde ik er heen, en toen ik een vreemden man in de kamer zag staan, greep ik het eerste het beste voorwerp van mevrouws toilettafel en sloeg er mee op los. Mijn plotselinge verschijnen schijnt den man den schrik op het lijf gejaagd te hebben, althans hij deed niet de minste poging om zich te weer te stellen, maar maakte zich met een vluggen greep van het bewuste kleine koffertje meester en sprong er mee het venster uit. De slaapkamer ligt in het parterre. De oude tuinman, de eenige in huis, die vroeg op staat, druk bezig met zijn bloemen, zag wel is waar den dief loopen, maar eer hij wist, wat er eigenlijk aan de hand was, had de vluchteling zich reeds met zijn buit uit de voeten gemaakt. Ziedaar de geheele geschiedenis.’
‘Ik bewonder werkelijk uwe dapperheid, om zoo maar zonder meer op den inbreker los te gaan.’
‘Och, lieve hemel, dat was geen heldendaad, het geschiedde in de eerste opwinding, zonder eenig overleg. Wanneer de dief niet zoo laf geweest was, maar zich te weer gesteld had, zou 't mij vermoedelijk slecht genoeg bekomen zijn.’
‘Maar u hadt toch een wapen?’
‘Ik, een wapen? Wel neen.’
‘Maar u vertelde toch, dat u een wapen van de toilettafel gegrepen en er mee op den dief losgeslagen hebt.’
‘Och neen, 't was geen wapen!’
‘Wat was het dan?’
‘U schijnt toch ook alles te willen weten! Maar dat durf ik u werkelijk niet te zeggen.’
‘Kom, kom, zeg het maar! U hebt het beloofd!’
Teeder drukte hij haar arm tegen zich aan. Een lichte huivering overviel haar en een weinig kleurende, zeide zij haperend: ‘Nu, wanneer gij het dan bepaald weten wilt: 't was de valsche haarvlecht van mevrouw Harrison, die op de toillettafel lag.’
Luidkeels lachende, vroeg Herbert: ‘Zij draagt dus valsch haar?’
‘Ja, maar van het allerduurste uit Parijs. De vlecht heeft over de honderd dollars gekost.’
‘En wat was er dan in het koffertje?’
‘Kunt u het nog niet weten?’
‘Neen.’
‘In het koffertje was niets dan mevrouw Harrison's kunstgebit.’
Wederom lachte Herbert hartelijk. ‘Die arme dief! Nu begrijp ik ook, waarom mijnheer Harrison niet wilde, dat er over de inbraak gesproken werd.’
‘Met dat al is het verlies voor mevrouw Harrison hinderlijk