Van een zondaar.
(Legende.)
Eens lag op zijn ziekbed een man, die in zijn leven vele zonden bedreven had en zeldzaam waren zijn goede daden. Terwijl zijn vrienden henenliepen om een priester, was het hem, als had hij reeds den geest gegeven en steeg zijn ziel ten oordeel. En, waar hij steeg, was aan zijn zijde Beëlzebub, die sprak tot onzen Heer:
- Deze ziel zal U niet toebehooren, zij is mijn; want ik heb daarvan een bewijs, dat Gij met eigen woord gegeven hebt.
Toen antwoordde de Zaligmaker en zeide:
- Waar is uw bewijs?
De booze sprak:
- Gij hebt den mensch gezegd: in het uur, dat gij eet van deze vrucht, zoo zult gij sterven en al uw nakomelingen. Deze nu is een van het geslacht, dat at van den verboden boom en alzoo is zijn ziele mijn.
Wederom zeide de Heer:
- Spreek nu, o ziel, gij hebt oorlof u te verantwoorden. Maar de ziel zweeg en wist niet wat te zeggen.
- Dan heb ik - zoo nam de booze wederom het woord - nog een andere reden waarom deze ziel mijn is: bijna dertig jaren heb ik ze bezeten en bleef ze mij gehoorzaam als een trouwe dienares.
En weder zweeg de ziel.
- Dan - hervatte Satan, door dit zwijgen moediger geworden - let op haar werken: al heeft zij een weinig goeds gedaan, het kwade gaat dit verre te boven.
En ook op dit woord vond de ziel er geen om zich te verontschuldigen.
Maar onze Heer wilde niet haastiglijk oordeelen en in de barmhartigheid van Zijn Goddelijk Hart sprak Hij tot de diepverslagen ziel:
- Ga henen en beraad u en haal hulp en kom dan na acht dagen weder.
Toen zag de ziel, hoe de Lieve Heer langzaam langs blinkende hemelwegen opsteeg naar Zijn hoogen troon en in diepe droefheid bleef ze alleen. In den schemer, die als een bleeke nevel rondomme hing, bewoog iets wits en lichts, en een stem sprak tot de ziel:
- Hoe zijt gij zoo droevig?
Toen zeide ze, hoe ze gedaagd was te komen voor den hoogsten Rechter om zich te verantwoorden tegenover den booze over de dingen des eeuwigen doods, daar ze gestorven was in zonden.
En het antwoord luidde:
- Wees zonder vreeze: van deze zaken zal ik u wel vrij-pleiten.
De ziel was zeer verbaasd en vraagde:
- Wie zijt gij dan?
- Mijn naam is Waarheid, sprak de vreemde en was meteen verdwenen.
Als de ziel nog zinde op deze wonderbare zaak, hoorde zij nogmaals een stem, die haar vroeg, hoe zij zoo droef te moede was.
En wederom verhaalde de ziel haar benarde omstandigheên en kreeg troost te hooren:
- Wees zonder vreeze: ik zal u wel verantwoorden in het oordeel.
Ditmaal was het Gerechtigheid, die haar hulp beloofde.
Op den achtsten dag nu verscheen de ziel voor haar Rechter en de duivel was met haar en herhaalde zijn eerste beschuldiging, die van den eeuwigen dood; maar aan haar andere zij stond de Waarheid, en haar gewaad was stralend van den glans van Jesus' Goddelijk bijzijn, als zij sprak:
- Wij weten: de dood is tweeërlei: de dood des lichaams en de dood der ziel; het bewijs, dat gij hebt, spreekt niet van den eeuwigen zieledood, maar van den tijdelijken des lichaams. Daarom, al zijn alle menschen schuldig, varen zij niet allen ter helle. Den dood des lichaams zullen allen lijden tot der tijden einde, maar van dien der ziel heeft Jesus-zelf met Zijn vleesch en bloed hen vrij-gekocht. Zoo is dus deze ziel aan dit kwaad onschuldig.
Toen nu de duivel zag, dat hij zijn eerste zaak verloren had, begon hij te dreigen met de tweede, die der dienstbaarheid.
Daar trad Gerechtigheid nader en haar zwaard, dat met de punt op de aarde rustte, blonk in de zon van Jesus' Goddelijk Hart:
- Al is deze ziel lange jaren u onderdanig geweest, nochtans zal zij in eeuwigheid niet de uwe zijn, want in de booze kracht van uw geweld hebt gij onrechtvaardiglijk haar bezeten, die nimmer heeft opgehouden te beweenen, dat zoo wreeden heere zij dienen moest. Daarom is zij ook hierin vrij van schuld.
Maar de duivel sprak:
- Weet gij niet, hoe vele malen zij, noode, toch toestemde in 't kwaad? En dit is zwaarder wicht dan haar goede werken.
De Goddelijke Rechter gebood nu, dat men een weegschaal zoude aanbrengen om de goede en de kwade werken te wegen, en Waarheid en Gerechtigheid zeiden tot de zondige ziel:
- Keer u met al uw gedachten tot Maria, de Moeder van barmhartigheid en bid haar, dat zij u helpen wil.
En de zondige ziel deed alzoo.
Toen legde men haar goede en haar kwade daden elk in een schaal, en de boosheid woog over. Maar Maria legde haar hand op de schaal, waarin de kleine deugden lagen, dat ze neder sloeg. Als de duivel dit zag, wierp hij zich in woeste drift op de schaal des kwaads, doch Maria strekte haar gezegende hand uit naar den zondaar, - en hij ontwaakte en zag den priester nevens zich, die hem zegende.
En hij biechtte zijn zonden en genas en beterde zijn leven.