Goede kameraden.
Naar de schilderij van P. de Josselin de Jong.
Ze zijn beste vriendjes, 't kind en Kees, de huishond. 's Morgens vroeg, als Maatje de kleine meid heeft aangekleed, dan gaat het lieve leven al zijn gang; rennen en ravotten door den tuin, de gangen, de keuken van 't groote huis, waarin ze wonen, 't vrouwtje en Kees. Hij is dan ook zoo'n goeie hond, zoo'n echt vertrouwbare speelkameraad, dat Maatje met een gerust hart het kind aan zijn waakzaamheid toevertrouwt als aan de beste kindermeid. Wie 't zou wagen durven, al ware 't slechts in scherts, zijn kleine meesteres te dreigen, Kees, zoo goedig als hij er uitziet, zou niet alleen zijn scherpe tanden laten zien, maar fluks toebijten ook.
Kind en hond vormen een aardig groepje; 't is of de hond het weet, dat hij de eer geniet door een bekwaam portretschilder als De Josselin de Jong vereeuwigd te worden, zóó ernstig-peinzend heeft hij zijn goedigen kop naar den toeschouwer heengewend. Poseeren is een lastig en vervelend werkje; maar 't is van een handig teekenaar als Josselin te verwachten, dat hij het geduld zijner dartele modellen niet op al te harde proef heeft gesteld.