Aan het zuiderfront was een afzonderlijke toegang naar de schouwplaats der ontleedkunde, bij het volk meer bekend onder den naam van snijkamer. Zij behoorde aan het gilde der heelmeesters of chirurgijnen. Hippocrates' kop was boven de deur in steen uitgehouwen en op een der trapdeuren was een menschengeraamte geschilderd met eenige woorden in het Latijn, die vertaald luidden: ‘Hiernaar streven wij allen’. Deze snijkamer lag in het midden van het gebouw boven de schutterswachtzaal onder den koepeltoren. Zij ontving overvloedig licht door verscheidene ramen. In 't midden stond een beweegbare tafel, rondom welke acht amphitheatergewijze getimmerde banken den toeschouwers gelegenheid gaven de experimenten der geleerde heeren te aanschouwen. Vooraan zaten de leden der stedelijke regeering; dan volgden de inspecteurs van het Medisch College, dan de oude geneesheeren en overlieden van het gilde, terwijl hoogerop eerst de oude heelmeesters, en daarachter de jongeren zaten. De achterste banken waren voor de knechten en handlangers, terwijl, voor zoover er plaatsruimte was, het publiek werd toegelaten. Van Barlaeus was een Latijnsch vers op het lijstwerk geschilderd, waarvan ik hier een vertaling geef:
amsterdam - oud en nieuw. Gezicht op de Nieuwmarkt.
‘Boosdoeners, die tijdens hun leven schade aanrichtten, brengen voordeel aan bij hun sterven. Juist hun dood strekt anderen tot heil. Hun ingewanden leeren, ook al spreken zij
niet; en zij, die huns ondanks ontijdig gestorven zijn, behoeden ons voor een dood als den hunnen. Het voorhoofd, de vingers, de spieren, de tong, het hoofd, het hart, de longen, de hersenen, de beenderen, de handen strekken u, o levenden, tot onderrichting. En gij, toeschouwers, terwijl gij dit alles voorbijgaat, laat het u een les zijn en onthoudt, dat de Godheid Zich openbaart tot in het geringste deeltje van uw lichaam.’
De eerste, die hier in den zin van Barlaeus tot leering der menschheid moest strekken was de beruchte dief Zuster Luit, die in 1550 ter tafel werd gebracht en gestroopt. Zijn huid werd gelooid en is langen tijd als een afschrikwekkend symbool aan de leergrage bezoekers vertoond geworden. Beroemde mannen als Maarten Jansz. Coster, Sebastiaan Egbertszoon, Nicolaas Tulp en Frederik Ruysch, hebben in deze kamer hun arbeid verricht, ten aanschouwe der officieele personages en der medische studenten.
Van den laatste werd het wapenschild tegen het gewelf der schouwplaats geschilderd; de drie eersten waren zoo gezien, dat zij tot het burgemeestersambt werden verheven.
Wellicht is de ligging van het ontleedkundig laboratorium oorzaak geweest, dat tegen de St.-Antoniuspoort ook het schavot werd opgericht, als er scherp recht moest worden gedaan. De stellage stond dan tegen den muur, aan de zijde van den Kloveniersburgwal, zoodat er een groote menigte het gezicht had op de ontzagwekkende handelingen van den beul en zijn knechten. Hier liet men de booswichten ‘door een hennepen vensterken in het lage waterland kijken’; hier werd onthoofd, geradbraakt en verminkt; hier werden lichtere misdaden gestraft met te pronk stelling op de kaak; hier werd gegeeseld en gebrandmerkt, of, zooals het volk zei, kreeg men ‘een roffel met een tik’. De laatste, aan wien op de Nieuwmarkt het rechterlijk doodvonnis werd voltrokken, was Hein Kemper, die in Watergraafsmeer een gansche boerenfamilie had uitgemoord. Ook nadat het schavot was opgeborgen, is de snijkamer nog lang te bezichtigen geweest; de meeste bezoekers kwamen vooral in de kermisweken en beschouwden de kamer als een vermakelijkheid, zooals men nu nog Artis, Panopticum of Panorama bezoekt.
Een traditie wilde, dat de heeren en mevrouwen verplicht waren, aan de knechten en meiden op den dag, dat er gerecht werd, vrijaf te geven. Hiervan maakten de dienende geesten altijd een zeer ruim gebruik, al was het zeker, dat ze niet allen naar de Nieuwmarkt gingen. Velen vonden het beulswerk te griezelig om aan te zien en maakten liever een wandeling of zaten in de herbergen. Als ze terugkwamen en rekenschap moesten geven van hun tijd, dan heette het natuurlijk, dat zij ter Nieuwmarkt waren geweest. Nog altijd is er een Amsterdamsch gezegde, waarmede men iemand, van wien men vermoedt, dat hij een leugen heeft verteld, vraagt: ‘Durf je daar “schavotje” op te zeggen?’
De Waag is wat het benedenterrein betreft tot in het midden der vorige eeuw aan kooplieden en marktwinkeliers verhuurd geweest. Later werd zij de hoofdwacht van de brandweer en thans is zij ingericht tot gemeentelijk archiefgebouw. Het meer dan 400 jaar oude metselwerk is zoo hecht en sterk, dat het gemakkelijk nog vier eeuwen mee kan.