doordringenden gil uitte en naar mijne matrozen snelde, die bezig waren de deur der kajuit open te hakken.
Zij gaven mij een teug brandewijn, en toen ik genoegzaam bekomen was, vertelde ik hun mijne ontdekking.
Pattison en Jeffry gingen eveneens kijken. Weldra kwamen zij terug en brachten het hoofd mee, den ketting, de oorringen en een horloge.
Hun mijn ongenoegen te kennen gevende, beval ik alles terug te brengen, waar zij het gevonden hadden.
De matrozen hadden intusschen hunnen arbeid hervat. Na nog eenige flinke bijlslagen zwichtte de deur en terzelfdertijd golfde een benauwende luchtstroom ons in het gelaat. Wij staken lantarens aan, en hoewel ik nog beefde en mijn knieën knikten, daalde ik het eerst de trap af. In de kajuit vonden wij wapenen, bijna geheel vergaan, touw, verrotte meubelen, vervallen banken en kisten, die Fred French spoedig opengebroken had. Zij bevatten versleten kleeren, kaartspelen en eenige flesschen, die nog vloeistof schenen te bevatten en die ik ter zijde liet zetten. Later bevond ik, dat het Maderawijn was, zooals ik nimmer had gedronken. Ik liet de kleederen onder de matrozen verdeelen en ging naar de hut van den kapitein.
Alles lag in wanorde, alsof men er woedend gestreden had. Op de tafel, die nog overeind stond, lag het scheepsjournaal geopend. Ik wilde de bladzijde lezen, die voor mij lag en die plotseling onderbroken moest zijn; het was mij echter onmogelijk, want zij was geschreven in het Portugeesch. Ik kon slechts den naam van het schip, van zijn kapitein en van zijn bestemmingshaven opmerken. Het was de Barrocca van Goa, kapitein Guilhem Castro.
Ik nam het boek met mij mee, voornemens zijnde, het te laten vertalen, zoodra ik in mijn land zou zijn teruggekeerd. Eén omstandigheid verwonderde mij bovenal, n.l. geen enkel ander geraamte op het schip te vinden. Zou de man aan het roer dan alleen het schip bestuurd en bewaakt hebben?
Om mij te vergewissen, dat mijn matrozen volbracht hadden wat ik hun had bevolen, klom ik het halfdek weer op. Alles was juist weer als te voren; maar toen bemerkte ik iets, dat ik in mijn eerste verwarring niet gezien had: de ontvleesde, juist aan den pols afgebroken hand van den ouden Portugees, welke hand het stuurrad krampachtig omsloten hield.
De man was dus aan het roer gestorven... de boot was dus voortgedreven, met den oude alleen aan boord... Waarom?
Ditmaal werd mijn nieuwsgierigheid meer geprikkeld. Aan boord van de Discovery teruggekeerd, vernam ik, dat onze geneesheer bij zijn bagage een Portugeesche spraakkunst en een woordenboek had en zoo begon ik in die lange winteravonden de vreemde taal aan te leeren, om het scheepsjournaal van de Barrocca te kunnen vertalen. In acht maanden had ik mijn doel bereikt. Neem hierbij in aanmerking, dat het boek in een oude taal van tweehonderd jaar geleden geschreven was, hetgeen mijn taak geenszins bespoedigde.
Ziehier het verhaal, zooals ik er in geslaagd ben het te ontcijferen. - En, het manuscript openvouwende, las kapitein Ashman die zonderlinge geschiedenis uit het scheepsjournaal, die terzelfder tijd de ‘belijdenis’ was van den gezagvoerder der Barrocca.
Aan boord der Barrocca.
3 Juni. De Barrocca is van hare bekomen averij hersteld. Ik heb weer zee gekozen, om langs de kusten van Siam te kruisen.
2 Juli. Tusschen de kustpunten ontdekte ik van morgen, ondanks een dikken nevel, een groot schip, dat slecht scheen te loopen en naar zijn bouw te oordeelen van Hollandsch makelij was. Ik voer er naar toe en, zoodra ik op den afstand van een pistoolschot genaderd was, gaf ik het van uit stuurboord de volle laag. Ik maakte toebereidselen, het schip te enteren en met mijn bemanning aan boord te springen. Dadelijk beval ik den officieren al mijn lieden op het dek te doen bijeenkomen; tevens liet ik alle enterhaken in gereedheid houden. Juist stond ik gereed, het Hollandsche schip aan boord te klampen, toen ik opeens bemerkte, dat, in stede van te naderen, mijn vaartuig er zich verder van verwijderde. Wat was het geval? Een mijner luitenants, die de kanonnen tusschendeks bestuurde, had, onbewust van mijn plan om den Hollander te enteren, het roer doen wenden. Onmiddellijk gaf ik een tegenbevel en liet zooveel mogelijk bijdraaien, doch tot mijn grooten spijt zag ik, dat de kapitein van de Delft - zoo heette het Hollandsche schip - mijn plan geraden en zijn roer gewend had, om mij te ontwijken.
Alles hing nu af van een snel en krachtdadig optreden; zonder aarzelen beval ik, met vol geschut op den vluchtenden koopvaarder in te vuren. Mijn manschap was voor haar taak berekend, tweemaal gaf zij de Delft de volle laag en zij had het geluk den Hollander zijn fokkesteng te ontnemen en zijn groote ra te verbrijzelen. Hierdoor als 't ware vleugellam geworden, kon de Delft mij niet meer ontkomen, spoedig lag ik haar op zijde en na enkele oogenblikken klampte ik haar aan. Ik riep den kapitein, dien ik te midden van het geschut en de kogels zeer kalm zijn bevelen zag geven, toe, zich met zijn schip aan mij over te geven. Hij antwoordde hooghartig met een kanonvuur, dat een dertigtal mijner mannen op het dek deed neerstorten. Te midden van dien strijd waren echter de enterhaken geworpen; een regen granaten veegde in weinig tijds het dek van de Delft schoon; ik gaf bevel tot den aanval en mijne lieden wierpen zich op het Hollandsche schip. Door een veertigtal zijner getrouwen omringd, streed de kapitein met edelen moed. Wij hadden werk genoeg om deze dapperen tot onderwerping te brengen. Eerst toen de kapitein, door een slag op het hoofd getroffen, voor dood op het dek nederviel, was de tegenstand gebroken. Ik was blij, dat hij er nog zoo goed afkwam, want gedurende den strijd had ik zijn heldenmoed leeren waardeeren. Ik liet den bewustelooze op een matras aan boord van mijn schip overbrengen en in mijn hut neerleggen, en ik beval hem in de goede zorgen van den scheepsdokter aan.
De Delft was een sterke boot, rijk beladen met specerijen en suiker. Zoodra hare averij was hersteld, zond ik haar onder bevel van mijn eerste luitenant naar Goa, om er zich daar zoo voordeelig mogelijk van te ontdoen.
Wat den Hollandschen kapitein betreft, hij bleef bij mij aan boord. Geruimen tijd verkeerde hij in een toestand van verdooving. Toen hij na eenige weken geheel hersteld was, betuigde ik hem in levendige bewoordingen mijn bewondering voor zijn stoutmoedig gedrag. Hij scheen getroffen door mijn genegenheid en vroeg als gratie, hem in de eerste haven aan land te doen zetten, om zich met de eerstvolgende gelegenheid naar Europa te kunnen begeven.
Gaarne willigde ik zijn verzoek in.
15 Juli. Ik ontmoette een kleine vloot van zes Engelsche schepen, aangevoerd door een oorlogsschip, dat er niet sterker uitzag dan het mijne. Dit schip heette de Chattam. De kapitein der Chattam deed nuttelooze pogingen om mij te ontvluchten. Toen hij dan ook zag, dat mijn schip te dicht bij het zijne was, om een aanklamping te ontwijken, dat mijn officieren en bemanning in gelid op het dek stonden, gereed tot den aanval, en dat bovendien zijn soldaten, door schrik en angst aangegrepen, hun posten gingen verlaten, liet hij de vlag strijken, na een strijd van anderhalf uur.
Intusschen hadden de koopvaardijschepen getracht mij te ontsnappen, doch ik was vlugger dan zij. Inziende, dat hunne pogingen tevergeefsch waren en tot andere gedachten gebracht door eenige goedgemikte kanonschoten, streken ook zij de vlag en ik deed dus een goede vangst.
De schepen waren beladen met kostbaar hout, specerijen, indigo, tapijten, rijke stoffen, alle koopwaren, die men gemakkelijk en met groot voordeel van de hand kan doen.
De zeven schepen werden eveneens door mij naar Goa gezonden, onder bevel van een mijner officieren; echter behield ik het kostbaarste wat zij bevatten, want, tengevolge van dezen gelukkigen strijd had ik een nieuw plan ontworpen. Daar ik op dezen strooptocht zooveel buit gemaakt had, dacht ik, mij wel de weelde te kunnen veroorloven van een reis naar Lissabon, waar ik nog bloedverwanten had. Ik deelde mijn plan mee aan Jacobus Wovermann, den Hollandschen kapitein, die overgelukkig was, met mij koers te zetten naar Portugal vanwaar hij zich eerder en gemakkelijker kon begeven naar zijn vaderland.
(Wordt vervolgd.)