[Nummer 33]
Luit.-generaal J.B. van Heutsz,
Benoemd gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie.
In het jaar 1893 schreef de toenmalige luitenant-kolonel J.B. van Heutsz, in het Indisch Militair Tijdschrift een uitvoerige verhandeling over ‘de onderwerping van Atjeh.’
gouverneur-generaal j.b. van heutsz.
Daarin toonde hij aan, dat ons tot dusver niet slagen in de onderwerping van Atjeh ‘uitsluitend moest worden geweten aan onze telkens terugkeerende, weifelende houding, aan ons telkens toonen van zwakheid, aan ons ongelooflijk optimisme, aan ons gebrek aan wilskracht om te volharden in een eenmaal aangenomen stelsel als dit van kracht getuigde.’
‘Begrijp dan toch eindelijk,’ zoo riep hij de Regeering toe, ‘dat het daarmede thans uit moet zijn, en dat de beëindiging van dezen langdurigen krijg en het tot orde en rust brengen van dit land alleen geschieden kan door krachtigen dwang en een streng, rechtvaardig bestuur; alsook, dat hiertoe alleen in staat is een man van karakter en groote individualiteit, tevens begaafd met een helder verstand, een juisten blik en snelheid van beraad; beleidvol troepenaanvoerder, zoowel als krachtig bestuurder; een man, die onverzettelijk en onwrikbaar op het doel afgaat en die er ten diepste van overtuigd is, dat de Atjehers zich nooit anders dan gedwongen zullen onderwerpen, en dat slechts hij, die toont de macht te bezitten om zijn wil te doen eerbiedigen, de meester zal zijn, aan wiens bevelen zij zullen gehoorzamen.’
In dit portret teekende generaal Van Heutsz zich zelf. De eigenschappen, die hij in den bevrediger van Atjeh noodzakelijk oordeelde, heeft hij getoond zelf in hooge mate te bezitten.
Toen in 1896 Toekoe Oemar afviel, gingen de oogen open. Overste Van Heutsz had een belangrijk aandeel in de krijgsverrichtingen, die hierop volgden, en in 1898 werd hem, inmiddels tot kolonel bevorderd, de militaire en staatkundige leiding toevertrouwd in een gewest, waarin men een kwarteeuw lang allerlei stelsels had beproefd en weer verlaten, toegepast en prijsgegeven.
Van Heutsz, gouverneur van Atjeh geworden, bezigde het door hem geschetste stelsel, bracht de krijgsbedrijven tot een gelukkig einde en wist ook als burgerlijk bestuurder met vastheid, beslistheid en tact op te treden. Zooveel staatsmanswijsheid legde Van Heutsz aan den dag, dat wijlen Fransen van der Putte van hem getuigde: ‘groot als krijgsman, grooter nog als staatsman.’
Nog meer dan tot dusver, en over ruimer kring dan die van één gewest, zal Van Heutsz in die laatste qualiteit hebben op te treden, nu het vertrouwen van H.M. de Koningin hem benoemd heeft tot gouverneur-generaal van Nederl.-Indië, het hoogste ambt, dat een Nederlander kan worden opgedragen.
Zijn verleden staat borg, dat hij voor deze zware en gewichtige functie zal zijn opgewassen en in zijn nieuwe ambt hoogst belangrijke diensten aan H.M. de Koningin, aan Indië en het Moederland zal bewijzen.
Generaal Van Heutsz is de negen-en-vijftigste gouverneur-generaal van Ned.-Indië. De eerste was Pieter Both, in 1609 door de Staten-Generaal benoemd ‘op de nominatie van de gecommitteerden van de O.-I. Compagnie’; de eerste na het Engelsche tusschenbestuur - van 1811 tot 1816 - baron Van der Capellen.