Een dief in den nacht.
Oorspronkelijk verhaal van Louise Stratenus.
(Vervolg.)
Reeds den volgenden avond kwam de detective uit Rotterdam de beide dienstboden en het kind ondervragen naar hunne wandeling in het bosch; Betje en Dientje vonden geen woorden genoeg om den man, den wagen en het kreupele kind onder de donkerste vormen te beschrijven; Meta daarentegen schilderde vader en zoontje met de zonnigste kleuren.
‘Men zou hier kunnen leeren, hoe dezelfde zaken van twee kanten te bezien,’ sprak hij ten slotte glimlachend tot de vrouw des huizes, die de antwoorden van het drietal zwijgend had aangehoord.
‘O!’ verklaarde Betje, zeer gebelgd over het feit, dat men niet meer waarde aan haar getuigenis scheen te hechten; ‘de verklaringen van twee volwassen menschen zullen toch wel opwegen tegen de sprookjes van zulk een kleuter!’
‘Zeker, zeker!’ sprak de detective bedarend. ‘Gelukkig echter voor den beklaagde, heb ik, op mijn telegraphische vragen om inlichtingen betreffende zijn verleden, de meest bevredigende antwoorden ontvangen. Tot het uitbreken van die ongelukkige staking toe is hij, zijn leven lang, een voorbeeldig man geweest. Het schijnt haast onmogelijk, dat zoo iemand opeens een boosdoener zou worden.’
‘Er gebeuren wel meer onmogelijke dingen,’ sprak de dienstbode plechtig. ‘Ik kan dan maar zeggen, dat ik wel honderd gulden gaf, als ik dien dag nooit naar het bosch gegaan was en mijn kameraad ook niet. De vent is in staat ons beiden, als hij later loskomt, uit wraak te vermoorden. Maar de waarheid zeggen zal ik toch!’
‘Hij zal er niet aan denken, je kwaad te doen, Bet,’ zei Meta ernstig. ‘Ik begrijp niet, dat je altijd zoo bang bent voor niets!’
‘Voor niets?’ gilde de dienstbode gebelgd: ‘Ik zou wel eens willen weten, wanneer ik dat geweest ben!’
‘Och, zoo dikwijls! Denk nog maar eens aan dien dag in het bosch. Gij waart allebei als wezels, zelfs voor dien mijnheer, die onverwacht uit de struiken kwam. Gij weet nog wel, dien mijnheer met dat litteeken als een ster op het gezicht.’
De detective, die altijd gaarne had, dat er strijd tusschen zijn getuigen kwam, meenende, dat er licht een vonkje van waarheid kon spatten uit zulk een botsing, keek snel op, maar zei toch op zeer rustigen toon:
‘Kom eens hier, kleine meid, die tocht van u schijnt vol avonturen te zijn geweest. Gij hebt mij nog niets van een ontmoeting met een vreemden heer verteld.’
‘O!’ verklaarde Dientje geringschattend, ‘die had niets met de heele zaak te maken.’
‘Dat komt er niet op aan,’ hield de man lachend staande: ‘Ik ben nu eenmaal heel nieuwsgierig van aard en hoor graag het een en ander. Gij zijt dus geschrokken, dien dag, van iemand, die onverwacht voor u stond?’
‘Ja, mijnheer,’ gaf Meta rustig ten antwoord. ‘Betje en Dientje ontstelden vreeselijk van hem. Hij kwam ook opeens uit het kreupelhout; maar dat was heel natuurlijk, want hij was in het bosch verdwaald geraakt.’
‘O! zoo; een vreemde manier den weg terug te vinden, door het struikgewas in te gaan! Maar hij was hier dus onbekend? Vertel mij eens alles van die ontmoeting.’
Het kind voldeed aanstonds aan zijn verzoek, terwijl haar toehoorder met zijn gewonen onverschilligen glimlach, schijnbaar half verstrooid, bleef luisteren. Toen zij gedaan had, klopte hij haar op den schouder en zei lachend:
‘Van gemis aan dapperheid zal men u zeker niet beschuldigen; maar is het u niet in de gedachten gekomen, kleintje, dat het wel eens onvoorzichtig kon zijn, zoo maar dadelijk kennis aan te knoopen met een wildvreemde?’
‘Wel neen, mijnheer; want hij zag er heel fatsoenlijk en vriendelijk uit en praatte zoo aardig met mij.’
‘Juist, juist! En gij hebt hem waarschijnlijk van het doel van uw tocht verteld?’
‘Ja, zeker.’
‘En ook van het geschenk van mijnheer Leeuwenburg?’
‘Ja, hij was niet zooals de meeste menschen, die niet letten op hetgeen kinderen vertellen. Hij luisterde met evenveel belangstelling, alsof ik een groote dame ware geweest en moest alles weten. Dat is zoo prettig, ziet u. Meestal zeggen de menschen “ja”, als men hun iets gezegd heeft, waar zij neen op moesten antwoorden, en dan staat men zoo verlegen te kijken.’
‘Gij hebt groot gelijk!’ sprak de detective, haar met groote instemming toeknikkende; ‘volwassenen geven gewoonlijk veel te weinig acht op kindertaal. Mij zal men daarvan ten minste niet beschuldigen. Ik herinner mij te goed, dat men uit den mond der kinderen de wijsheid hoort en... vaak een menigte nuttige zaken ook. Vertel mij dus nog eens iets van uw mede-wandelaar: waar droeg hij dat litteeken, waarvan gij daar straks hebt gesproken?’
‘Op de wang, vlak onder het rechteroog.’
De bezoeker stond, tot aller verbazing, op eens op en zich tot de vrouw des huizes wendende, zei hij opgeruimd:
‘Als alle zaken, die mij toevertrouwd worden, zoo spoedig waren opgehelderd, zou ik een Europeeschen roem verwerven, mevrouw. Ik ga thans den heer Leeuwenburg gelukwenschen, want het gestolen geld is teruggevonden.’
‘Teruggevonden? Hier? Op dit oogenblik?’ riep Meta uit, terwijl de overigen hem verbaasd aanstaarden.
‘Neen, niet hier,’ klonk het lachend. ‘Maar van u heb ik toch vernomen, waar het te vinden is. Bij de justitie te Rotterdam. De dief heeft er niet veel plezier van gehad en zal zijn straf niet ontloopen. Wat uw vriend den staker betreft, hij zal morgen zeker weder op vrije voeten zijn en hij heeft dat aan uw omstandig verhaal te danken.’
‘O! mama, mama!’ riep het kind, haar moeder om den hals vallende: ‘U hoort het, hij is onschuldig! Ik had wel gelijk!’
‘Goddank voor zijn vrouw en kinderen!’ zei mevrouw Van Oudwijk; ‘maar wie heeft het dan gedaan, mijnheer?’
‘De onbekende tochtgenoot van uw dochtertje, mevrouw, een allergevaarlijkst sujet.’
Betje en Dientje sloegen de handen in elkaar en riepen zegevierend uit, of zij geen gelijk hadden gehad, van hem te schrikken?
Meta alleen was nog niet overtuigd.
‘Maar hij was een mijnheer,’ zei ze weifelend, ‘hij zag er zoo fatsoenlijk uit!’
‘Ja,’ antwoordde de detective, ‘hij is iemand van goeden huize, maar heeft van kindsbeen af niet gedeugd. Zijn vader kon hem nooit anders dan met klappen naar school krijgen en ook later was hij te lui om iets uit te voeren. Na den dood zijner ouders, maakte hij in een enkel jaar tijds te Parijs hun erfdeel op en van dat oogenblik af leefde hij van schurkenstreken. Onlangs werd hij opgepakt, tengevolge van een mislukte poging tot inbraak en vond men een som van eenige duizenden bij hem, waarvan men zich de herkomst onmogelijk kon verklaren. Men behoeft niet verder te zoeken nu. Dat litteeken, door hem in Frankrijk opgedaan, heeft hem verraden. Die Wildervank mag van geluk spreken; want de zaak zag er waarlijk leelijk voor hem uit. Goeden avond thans, kleine. Hoe eer de ongelukkige weer op vrije voeten komt, hoe beter voor hem. Ik zal, op weg naar mijnheer Leeuwenburg, een rijtuig bestellen en rijd dan van hem terstond nog naar den officier van Justitie.’
Meta was zóó blij, dat zij haar vreugde uitjubelde en hem met dankbetuigingen overlaadde. Zij vroeg hem zelfs, in haar erkentelijkheid voor zijn hulp, of zij hem van haar speelgoed mee mocht geven voor zijn kindertjes; maar hij verklaarde lachend nog ongehuwd te zijn en zich ruimschoots beloond te achten door hare tevredenheid.
‘Dus had het kind dan toch gelijk!’ mompelde Allard Leeuwenburg bij zichzelven, toen de detective, die hem alles was komen meedeelen, hem wederom verlaten had, voorzien van een mooie som voor zijn moeite. ‘O! zulke onschuldige oogen! Zij zien scherper dan wij en dringen tot de harten door. Wee den mensch, die door een kind gewantrouwd wordt; in hem kan niet veel goeds meer schuilen. Ik dank God, dat zij mij heeft doen beloven iets aan te wenden tot zijn behoud; maar intusschen brengt hij den nacht in de gevangenis door, heeft hij heden die schande doorleefd en verkeert zijne vrouw thans nog in den grootsten angst. Dat alles is een schandelijk onrecht en ik moet het herstellen zooveel in mijn vermogen ligt, maar hoe? Geld kan niet alles goedmaken. Wij moeten iets doen, om te toonen, dat hij ieders vertrouwen waardig is. Ik wed, dat, als dat kind hier was, zij mij wel een weg daartoe zou aanwijzen; maar ik wil den ongelukkige bij zijn loskomen opwachten en ik kan onmogelijk naar het huis der Van Oudwijk's gaan... en misschien zal