geving, aan de kleedij van ouders en kinderen. De grond is met roode plavuizen gedekt, het huisraad is meer dan schamel en op tafel is 't ook lang geen overvloed. Toch zijn ze tevreden, want het beste, wat een mensch op aarde verlangen kan: gezondheid, is hun deel, al moeten ze dan ook wat hard werken. Vader is van vroeg tot laat in de weer, moeder helpt dapper mee, en als de jongens wat grooter zijn, zullen ze ook zoo langzamerhand de handen uit de mouwen leeren steken. Ze zien er frisch en gezond uit, beter dan menig kind van welgestelde stadsouders, dat niet als zij, dag in dag uit de gezonde Goirsche lucht inademt.
De schilder Blommers is te midden van dezen landelijken eenvoud even best op zijn gemak als in zijn mooie Scheveningsche villa: het simpele, onopgesmukte leven dezer landlieden trekt hem aan, zooals hij ook de Hollandsche visschers graag in hun dagelijksch doen gadeslaat en weergeeft. Hierin evenaarde hij Israëls; maar, waar deze meester bij voorkeur het weemoedige en de van weemoed omschemerde jeugd-vreugde verbeeldt, daar zoekt Blommers het krachtige en blije, om het op zijn doeken neer te zetten in forsche, sappige kleuren.
Dit werk, lang een sieraad van het kabinet van een bekend kunstliefhebber, werd in 't begin van dit jaar op een schilderijenveiling te Amsterdam tot hoogen prijs verkocht.