uitgebreid museum op zichzelf en een ware schatkamer voor den oudheidkenner, den geschiedvorscher en den kunstenaar. Honderden oude beelden, van den Dom afkomstig, zijn hier tentoongesteld. Zooals reeds gezegd is, vindt men hier ook overblijfselen van het vorige sterrenkundig uurwerk, maar bovendien bewaart men hier honderden teekeningen en plannen van de kathedraal, van den toren, van de inwendige versieringen enz. Een model van de spits trekt bijzonder de aandacht, - kortom, in dit Frauenhaus krijgt men een volledig overzicht van de geschiedenis en den bouw van den Dom en het museum is een onuitputtelijke bron voor hem, die de geschiedenis van de Middeleeuwsche kunst wil bestudeeren.
Van het gebouw zelf is bijzonder vermeldenswaard een uiterst sierlijke en lichte wenteltrap in laat-Gothischen stijl; een meesterstuk van Middeleeuwsche timmerkunst.
Het bezichtigen van deze drie museums nam natuurlijk den geheelen voormiddag in beslag, zoodat de tijd voor het diner weer was aangebroken. Op weg naar huis zagen wij een lijkstoet, met al de praal en omhaal, die daar in Duitschland bijkomt. Voorop een vol muziekkorps, dat een doodenmarsch speelde: natuurlijk den ‘marche funèbre’ van Chopin. Dan een stoet van 60 à 70 heeren, allen naar de insignes te oordeelen en de vaandels, die meegedragen werden, leden van verschillende vereenigingen, waarvan de overledene lid was geweest. Vervolgens de dienstdoende geestelijke in koorhemd en vergezeld van een paar misdienaars. Verder de lijkkoets, geheel bedolven onder kransen en bloemstukken en daarachter nog twee groote rijtuigen, insgelijks volgeladen met dergelijke bewijzen van hoogachting, en ten slotte volgden drie of vier koetsen, waarin de naaste familieleden gezeten waren. De lange stoet trok langzaam door de straten en ieder voorbijganger bracht zijn eerbewijzingen aan den doode.
STADSKIEKJE.
Naar een opname van den Heer P.A.J. Bijl, te Rotterdam.
Na het diner gingen wij als gewoonlijk flaneeren door de stad en nog steeds merkten wij allerlei bijzondere en typische dingen op. Om iets te noemen: de waschinrichtingen in de rivier! Ik was gedwongen, ongeveer een half uur over de leuning van de Johanneskade te hangen, als een volleerde Hollandsche baliekluiver, omdat mijn vrouw zich maar niet kon verzadigen aan het gezicht van de daargelegen waschhuizen en de handigheid van de waschvrouwen. Deze inrichtingen zien er van buiten uit als een grootbooten huis of een kleine badinrichting. Aan de kanten zijn ze open en voorzien van ietwat schuin afloopende tafeltjes, die maar even boven den waterspiegel liggen. Voor ieder tafeltje staat een waschvrouw. Het onderste gedeelte van haar lichaam is geborgen in een waterdichte kuip of bak, voor een deel gevuld met hooi of stroo en in deze kleine ruimte zijn de dames een groot deel van den dag opgesloten. Het waschgoed wordt stuk voor stuk op het bankje gelegd, ingesmeerd met sunlight-zeep en gerost met een boender. Daarna wordt het uitgeknepen en geslagen met een soort groote boterspaan en vervolgens in de rivier afgespoeld. Het spreekt van zelf, dat de stroom het vuile water direct meevoert, zoodat de vrouwen steeds volkomen zuiver water ter beschikking hebben. 't Is werkelijk een interessant gezicht, deze bedrijvigheid zoo midden in de stad, maar 't meest hebben wij toch bewonderd het geduld van een paar hengelaars, die vlak voor de wasscherijen hun wanhopige liefhebberij uitoefenden. 't Is mogelijk, dat eenig verdwaald vischje, tureluursch door al dat geploeter en geplas, 't eerste, 't beste houvast aangrijpt wat hij krijgen kan en zich op deze wijze laat vangen; - maar 't scheen, dat dergelijke vischjes dan toch schaarsch zijn; ten minste het resultaat van al het hengelen was nihil.
Wij konden echter niet te veel tijd besteden aan de wasscherijen, en daarom - hoewel met moeite - troonde ik mijn vrouw mee en wij dwaalden den kant uit van de haven, waar, eenige van de meest typische buurten bestaan uit geheel Straatsburg.
Om den lezer eenig idee hiervan te geven, gaat hierbij een photographie, voorstellende den hoek, genaamd ‘Hinter der Mühle.’ (Zie vroeger pag. 208.)
De gezelligheid straalt uit iedere straat, uit elk huis, uit ieder venster, en telkens heeft men een ander gezicht vol afwisseling op dit aardige stadskwartier.
Een interessante wandeling maakten wij ook langs een gedeelte van de vestingwerken door de z.g. Wallstrassen. Hoewel de zware wallen, bastions en andere militaire werken het uitzicht belemmeren, krijgt men toch een idee van wat een moderne vesting is en vooral het eindje van de haven tot de Metzger-Thor is een van de mooiste gedeelten, daar dit nog langs het oude gedeelte van Straatsburg loopt.
Langs de oude Vischmarkt, ook een typisch hoekje, kwamen wij weer in het hartje van de oude stad uit en stonden, zonder het zelf te weten, plotseling voor de bekende ‘Temple Neuf’, waar vroeger de rijke bibliotheek gevestigd was, die gedurende het beleg totaal is verbrand. De tegenwoordige kerk is een fraai Romaansch gebouw, dat alleen het nadeel heeft, dat het wat dicht bij den Dom staat en dus niet veel de aandacht trekt. In dit opzicht is de Jung St.-Peterskerk gelukkiger, die meer in het nieuwe kwartier ligt. 't Is een mooie, stevige koepelbouw, die inwendig rijk versierd wordt.
Ik zou nu nog veel kunnen vertellen over de nijverheid van Straatsburg, over de kolossale tabaksfabrieken, de leerlooierijen, de machinefabrieken en - als men dat bij de nijverheid wil rekenen - over de welbekende paté's de foie-gras. Ik hoop echter, dat de lezer uit al het voorgaande een eenigszins duidelijke voorstelling zal hebben gekregen van deze schoone en aantrekkelijke stad, en ga dus liever tot wat anders over.