Bij de platen.
‘De verboden vrucht.’ -
Ze hebben 't Pastoor wel honderdmaal hooren zeggen, dat ieder Adamskind op zijn manier nog altijd trekt naar de verboden vrucht, nog altijd een zwak heeft voor het ongeoorloofde. Pastoors koorknapen hebben het in 't hoofd gekregen, de waarheid van dat woord nu eens in letterlijken zin aan den wingerd en aan hun buikje te bewijzen. Zijn dàt nu de net-gemanierde misdienaartjes, die aan het altaar zich bijna altoos eerbiedig gedragen, die dief en diefjesmaats: de plukker boven 't muurtje, de begeerige grijper, de zijn toga allesbehalve sierlijk ophoudende bedelaar, de eter op den rand van den kruiwagen? Vast krijgen ze straks voor hun boodschap na kerktijd wat fruit te deelen van Pastoors dienstboden, maar al waren het druiven dubbel zoo groot en mooi als de gestolene, ze zullen niet zoo lekker smaken als de verboden vrucht. Arme Adamskinderen!