In dezen gevel staat het beeld van koning Salomon, waarnaar zes treden voeren, waarop leeuwen staan. Twee andere leeuwen houden boven hem een baldakijn, hetwelk weer tot voetschabel dient der H. Maagd met het Christuskind op de knieën en geheel boven in de spits van den gevel bemerkt men nog het hoofd van God den Vader.
Boven al deze zinnebeeldige voorstellingen prijkt het prachtige zestiendeelige roosvenster, dat een omtrek heeft van bijna 50 meter, en het geheel wordt gekroond door een schoone galerij, versierd met de beelden der twaalf apostelen, waarboven de Verlosser zweeft met de kruisbanier in Zijne handen. De meer massieve gevel, die boven deze galerij gebouwd is, stelt Christus voor op den jongsten dag. Deze beelden zijn werk van de negentiende eeuw, naar oude teekeningen ontworpen en uitgevoerd.
De versieringen van het linker portaal hebben betrekking op de kindsheid van Christus, terwijl de bogen en zijkanten beelden dragen van heiligen en van gekroonde-vrouwengestalten, die verschillende deugden voorstellen. Aan het rechterportaal prijken de welbekende beelden, die de parabel van de wijze en de dwaze maagden voorstellen. In den gevel ziet men het laatste oordeel en de bogen dragen weer beelden van heiligen, pausen en bisschoppen. Op de steunbeeren van den toren staan bovendien nog op de verschillende verdiepingen ruiterstandbeelden van verschillende koningen en keizers, van af Clovis tot Lodewijk XIV.
Lang bewonderden wij dezen prachtigen gevel, totdat de klok van half tien ons waarschuwde, dat de H. Mis een aanvang zou nemen. Wij traden dus de kerk binnen, haalden voor twee pfennig een stoeltje en namen plaats in het breede middelschip. Het schijnt in Straatsburg gebruikelijk, dat de H. Dienst met veel plechtigheid gepaard gaat. Vóór den aanvang had een plechtige processie plaats, waaraan deelnamen de studenten van het seminarie, de professoren, seculiere en eenige reguliere geestelijken, een twintigtal misdienaren en de dienstdoende priesters. De lange stoet schreed statig de geheele kerk rond onder plechtig gezang en daarna werd op het hoofdaltaar de priester gekleed en de H. Mis begon. De misdienaren dienden meer ter opluistering van den Dienst en de seminaristen vervulden de rol van het zangkoor. Na afloop van de H. Mis besteeg een der priesters den kansel, las het Evangelie voor en hield een predikatie.
Zoodra de Dienst afgeloopen was, gingen wij naar het kleine zijportaal in den zuidelijken toren, waar de opgang is naar het platform. Wij betaalden onze veertig pfennig en begonnen den moeilijken tocht. Een steenen wenteltrap van 330 treden voert naar boven en daar deze trap is aangelegd in een torentje, dat bijna geheel à jour is bewerkt, hadden wij overal volop licht en voortdurend een vrij uitzicht naar buiten over het slotplein of wel op de luchtbogen en den zijgevel van den Dom. Na veel puffen en blazen kwamen wij eindelijk uit aan het huis van den torenwachter, een knappe, ruime burgerwoning, die op den toren is gebouwd. En door de gang van dat huis arriveerden wij eindelijk op het groote platform, dat tusschen de beide torens is aangelegd. Daar stonden een paar schrijftafels, eenige banken en een brievenbus, zoodat alles aanwezig was, om direct een paar Ansichten aan familie of bekenden te sturen. Maar allereerst begaven wij ons naar de balustrade, die het geheele platform omgeeft, en wierpen een blik naar beneden en in het rond. Prachtig, ja eenig, is het uitzicht, dat wij hier genieten. Beneden ons ligt de grijze stad met haar honderden spitse gevels en tallooze oude daken. De meest phantastische vormen van schoorsteenen, dakvensters en gevelbekroningen krijgen wij hier te zien. Het oog dwaalt langs blokken huizen, die op een onverklaarbare wijze in elkaar zijn gebouwd, zoodat zij een waren warklomp vertoonen van binnenplaatsen, gangen en gangetjes, galerijen, erkers, torenkamertjes en allerlei uitbouwen. Als smalle linten slingeren de straten der oude stad tusschen deze zee van daken door en voeren als van zelf het oog naar het ruim gebouwde nieuwe gedeelte, dat tegen de wallen schijnt geperst, als wilde het te kennen geven, dat de ruime vestinggordel nog te nauw is voor de met verjongden levensmoed begaafde stad. Hier en daar steekt een toren of koepel hoog in de lucht, een nietig klompje toch tegen het reuzengebouw, dat wij beklommen hebben.
Rondom de stad, buiten de zware vestingwerken, zien wij de bloeiende Rijnvlakte, die in de omgeving van Straatsburg één groote tuin is, welke verderop overgaat in weelderige akkers of korenvelden. Door dit vruchtbare land kronkelt zich de Ill en verderop kunnen wij flauw den loop volgen van vader Rijn en van het Rhône-Rijn-kanaal, dat kenbaar is aan de lange rij boomen, die het omzoomen. En als een schoone lijst om deze schilderij zien wij rondom in de verte het Schwarzwald en de Vogeezen, van de bergen van Weissemburg en Baden af tot die van Freiburg en Gebweiler toe. De Feldberg, 1493 M. hoog, de hoogste top van het Schwarzwald, valt met dit heldere weer duidelijk te onderscheiden en evenzoo de koepel van Gebweiler, het meest uitstekende punt van de Vogeezen, die met 1426 M. hoogte maar weinig voor zijn overbuur onderdoet. Voor iemand, die goed georiënteerd is in de omstreken van Straatsburg, valt menig punt nog meer bijzonder in het oog: een dorpje, een ruïne, een afzonderlijke bergspits of een of ander kenbaar punt, maar daar de gewone toerist gewoonlijk volstaat met een globaal overzicht en enkele duidelijk kenbare bijzonderheden, namen wij na een halfuurtje afscheid van dit heerlijk natuurtooneel en beschouwden nog een oogenblik de spits van den noordelijken toren wat nader. Van af het platform heeft men een prachtig gezicht op dit meesterwerk, natuurlijk veel schooner dan van den beganen grond af. De zijden worden bijna geheel ingenomen door de groote slanke vensters, die schier tot onmiddellijk onder de pyramide doorloopen. De lichte muurpijlers zijn met sierlijk staafwerk bekleed en eveneens met tal van beelden versierd. Op de vier hoekpunten bevinden zich de algemeen bekende, buitengewoon slanke en sierlijke hoektorentjes, die geheel uit een spiraalvormige rij venstertjes bestaan en de steenen wenteltrappen bevatten, die tot aan de pyramide omhoog voeren. Deze hoektorentjes staan geheel vrij en zijn alleen van boven met
een galerijtje aan den toren verbonden. In een van deze vier bevindt zich een dubbele trap, een meesterstuk van metselwerk, waarop twee verschillende personen gelijktijdig naar boven kunnen gaan, zonder elkaar te zien. En van de galerij, die den hoofdtoren en de hoektorentjes omgeeft, stijgt de pyramide omhoog, die haars gelijke niet heeft. Zij bestaat uit zes verdiepingen van boven elkaar gebouwde torentjes, die zoo fijn zijn bewerkt, dat men ze filigrainwerk in steen zou kunnen noemen. Acht smalle trapjes, die om zoo te zeggen in de open lucht zijn gebouwd en waarvan het bestijgen dus niet raadzaam is voor duizelige menschen, voeren naar de lantaarn en daarboven bevindt zich nog de zoogenaamde kroon. Deze is eindelijk voorzien van de allerhoogste spits - den knop - die sedert 1835 met een bliksemafleider is voorzien. Zooals reeds gezegd is, bedraagt de geheele hoogte van den toren 142 Meter.
Nadat wij alles op ons gemak hadden bezien, namen wij nog een kijkje van de kerk zelf.
De toren en de façade domineeren met hun pracht alles zoozeer, dat men gewoonlijk van het uiterlijk van de kerk weinig notitie neemt. En toch verdient ook zij een nadere bezichtiging. Het priesterkoor met den bekroonenden koepel zijn nog in Romaanschen stijl opgetrokken, die vooral duidelijk spreekt uit het zuidelijk zijportaal met zijn zware steunbeeren. Het noordelijk portaal is verborgen achter de daartegen gebouwde St.-Laurenskapel, die rijk Gothisch is behandeld en voorzien van groote, realistische beeldhouwwerken, die de martelingen van den heilige tot onderwerp hebben.
Het schip eindelijk met de zijbeuken, de luchtbogen en steunbeeren zijn geheel in Gothischen stijl, maar tamelijk eenvoudig behandeld, want, al zijn ook deze op zichzelf vrij rijk voorzien van beeldwerk, tegenover den voorgevel maken zij weinig indruk. Alleen het beeldhouwwerk aan het zuider-portaal, dat toegeschreven wordt aan Sabine van Steinbach, is een nadere beschouwing waard. Daaronder bevinden zich o.a. de bekende zinnebeeldige voorstellingen van het Christendom en het Jodendom.
Het inwendige van den Dom maakt nog rijker indruk dan het uitwendige. De slanke pijlers - uit zuilbundels bestaande - rijzen sierlijk omhoog en dragen de schoone gewelven. De rijkgebrandschilderde vensters laten het daglicht slechts spaarzaam binnen, zoodat een geheimzinnige schemering den indruk nog verhoogt. De rijkbewerkte triforiën en de verdeeling van den wand door middel van kleine zuiltjes, door spitsbogen verbonden, doen de kerk nog langer schijnen dan zij reeds is. Het prachtige orgel - een meesterstuk van Silberman - en de sierlijke preekstoel door Hammerer in 1486 vervaardigd, vragen in de eerste plaats de aandacht van den bezoeker. Maar vervolgens wendt men onwillekeurig zijn schreden naar het priesterkoor, dat zich hoog boven het middenschip verheft. Tusschen het schip en het koor staan twee groote zuilen met Romaansche kapiteelen, die een forschen boog dragen, welke overeenkomt met de groote triomfbogen der oud-christelijke basilieken.
Twee andere zuilen dragen den koepel en in ieder dwarsschip staat bovendien nog een pijler, die hiervan de gewelven draagt. De pijler nu in het zuidelijk dwarsschip is de z.g. zuil van Erwin von Steinbach. Zij bestaat uit een slanken zuilbundel, die met drie rijen sierlijk bewerkte beelden is voorzien. De benedenste figuren stellen de vier Evangelisten voor; daarboven staan vier engelen, die op bazuinen blazen, en nog hooger staat Christus, vergezeld van drie engelen, die de lijdenswerktuigen dragen. Ook deze beelden gaan door voor meesterwerken van de kunstrijke Sabina.
In dit dwarsschip staat bovendien een standbeeld van bisschop Werner, peinzende over het ontwerp van zijn kathedraal, en tegenover dit beeld bevindt zich het groote, beroemde sterrekundig uurwerk, dat met den Dom den trots uitmaakt van Straatsburg.
Reeds in 1352 werd een astronomisch uurwerk in den Dom geplaatst, dat echter in 1570 door een ander werd vervangen. Dit bleef eerst in 1789 stilstaan en hoewel het gedurende die ruim twee eeuwen een voorwerp van bewondering was voor allen, die het kenden, was het toch door de vorderingen, die de astronomie gemaakt had, voor de negentiende eeuw geheel onvoldoende. In 1836 kreeg dus de Straatsburger uurwerkmaker Schwilgué de opdracht, het mechanisme te herstellen naar de eischen des tijds. Deze kunstenaar liet echter het oude uurwerk uit elkaar nemen en zette het in een der museums der stad in elkaar, waar het nu als een merkwaardigheid wordt bewaard. Voor de kathedraal echter maakte hij een geheel nieuw uurwerk, waaraan hij al zijn kennis en vernuft besteedde. En inderdaad, hij leverde een werk, dat tot nu toe niet overtroffen is. Een hemelbol, waarop meer dan 5000 sterren zijn aangegeven, geeft de dagelijksche beweging aan van den hemel, berekend voor de breedte van Straatsburg. Natuurlijk wordt ook de schijnbare tijd aangegeven, maar bovendien heeft het uurwerk een eeuwigdurenden