De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21
(1904)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe H. Petrus in het huis van den hoofdman Cornelius.
| |
[pagina 212]
| |
heinde en verre toegeloopen om hun woord te hooren en getuige te zijn van hun wonderwerken. Zoo was het ook te Joppe, waar het hoofd der Apostelen, de H. Petrus, tijdelijk verblijf hield ten huize van een godvruchtig handwerksman, Simon geheeten; groote scharen volks verzamelden zich dagelijks voor de woning van den leerlooier, om zijn wonderen gast te zien en te hooren, die dooden ten leven wekte, zieken genas en zoo schoon spreken kon van het koninkrijk Gods, als hadde hij het aanschouwd met eigen oogen.
z.h. pius x en zijn staatssecretaris z. em. kardinaal merry del val.
Op zekeren morgen, dat, naar de gewoonte des lands, de Apostel op het platte dak der woning zijn ochtendgebeden had gedaan en haastig afdalen wilde, daar hij, lang gemediteerd hebbend, en nog nuchter zijnde, behoefte aan spijs gevoelde, gaf God hem een wonderbaar visioen. Van den hemel daalde een witte wade, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, waarin een menigte dieren waren: wilde en tamme, viervoetige en kruipende, en verscheidene vogelen, terwijl een stem sprak van omhoog:
mgr. lorenzelli, nuntius apostolicus te parijs.
nisard, de fransche gezant bij den h. stoel.
| |
[pagina 213]
| |
Photo Joh. Cohnen. Valkenburg.
limburgsche katholiekendag te heerlen. Optocht van den Katholieken Volksbond. Museum te Brunswijk.
de h. petrus in het huis van den hoofdman cornelius, naar de schilderij van barent fabritius. | |
[pagina 214]
| |
- Sta op, Petrus, slacht en eet. Maar Petrus antwoordde: - Geenszins, Heer, want ik heb nooit gegeten iets, dat onrein was.Ga naar voetnoot1) En wederom sprak de stem: - 't Geen God gereinigd heeft zult gij niet onrein heeten. Dit geschiedde drie malen achtereen, toen werd het laken wederom opgetrokken en het gezicht verdween. De Apostel verwonderde zich bovenmate over dit vreemde vizioen; hij bleef peinzende toeven, en zat neder in gedachten, maar kon den zin er van niet doorgronden. Terwijl hij nog overwegende was, vernam hij in zijn binnenste de stem van God den H. Geest, zeggende: - Zie, drie mannen zoeken u, daarom sta op, ga af, en reis met hen, niet twijfelende, want Ik heb hen gezonden. Petrus gehoorzaamde, begaf zich nederwaarts in de woning en vond aan de poort de drie mannen, vragende of Simon, genaamd Petrus, daar verblijf hield. En voor nog Petrus' huiswaard bevestigend antwoorden kon, stond reeds de Apostel bij hen, zeggende: - Zie, ik ben het, dien gij zoekt; wat is de oorzaak, dat gij hier zijt? En zij zeiden: - Cornelius, een hoofdman over honderd, een rechtvaardig man, vreezende God, en die goede getuigenis heeft van het gansche volk der Joden, is door Goddelijke openbaring vermaand van een heiligen engel, dat hij u zoude ontbieden te zijnen huize, en dat hij van u woorden der zaligheid zoude hooren. Toen deed Petrus hen binnentreden en nachtverblijf houden in Simon's woning; des anderen daags ging hij, verzeld van eenige broederen uit Joppe, met hen op weg naar hun meesters huis te Cesarea. Na een dag reizens kwamen zij er aan, waar Cornelius, omringd van zijn huisgenooten en verwanten, hen wachtte. En als Petrus inkwam, ging hem Cornelius te gemoet, en vallende aan zijn voeten, aanbad hij hem. Maar Petrus richtte hem op, zeggende: - Sta op, ook ik ben slechts een mensch. En met hem sprekende ging hij binnen, en vond er velen die te zamen gekomen waren, en hij zeide tot hen: - Gij weet, dat het een Joodschen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemdeGa naar voetnoot2); doch God heeft mij getoond, dat ik geen mensch zoude onrein heeten; daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, ontboden zijnde. Zoo vraag ik dan, om wat reden gijlieden mij hebt ontboden. En Cornelius sprak: - Sedert vier dagen was ik vastende, tot deze ure toe, en ter negende ure bad ik in mijn huis; en zie, een man stond voor mij in een blinkend kleed, en zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en uwe aalmoezen zijn voor God gedacht geworden. Zend dan naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus; deze houdt verblijf in het huis van Simon den leerlooier aan de zee, welke hier gekomen, tot u spreken zal. Zoo heb ik dan van stonde aan tot u gezonden, en gij hebt wèl gedaan, dat gij hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God om te hooren al hetgeen u van God bevolen is. Toen sprak Petrus, zijn vizioen gedachtig, waarin God hem had beduid, dat de Nieuwe Wet der Liefde, noch - gelijk de Oude der Gehoorzaamheid - onreine dieren, noch onreine menschen kende: - Nu weet ik, dat God niet den persoon aanziet, maar dat in ieder volk degene, die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam is. En als in inniger verkeer met den verheerlijkten Meester, hief de Apostel de oogen hemelwaarts, zeggend, meer tot zichzelf dan tot de omstanders: - Dit is het woord, dat Hij gezonden heeft den kinderen Israëls, verkondigend vrede door Jesus Christus: deze is een Heer van allen... Dan, zich wendend tot den huisheer en zijn gezin: - Gijlieden weet wat geschied is door geheel Judea, beginnende van Galilea, na den doop, welken Joannes gepredikt heeft: hoe God Jesus van Nasareth gezalfd heeft met den H. Geest en met kracht; Die het land doorgegaan is, goed-doende en genezende allen, die van den duivel overweldigd waren, want God was met Hem. En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodsche land en te Jerusalem, Dien zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout. Dezen heeft God opgewekt ten derden dage en gegeven, dat Hij openbaar zoude worden, niet al den volke, maar den getuigen, die van God tevoren verkoren waren: ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de dooden opgestaan was. En Hij heeft ons geboden den volke te prediken en te betuigen, dat Hij is Degeen, Die van God gesteld is tot een Rechter van levenden en dooden. Van Hem geven al de profeten getuigenis, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangen zal in Zijnen Naam. Als Petrus nog deze woorden sprak, daalde de Heilige Geest op allen, die zijn woord hoorden; zijn gezellenGa naar voetnoot3), die met hem gekomen waren, verwonderden zich, dat de H. Geest ook over deze heidenen uitgestort werd, want zij hoorden hen spreken in vreemde talen, God verheerlijkende. Maar Petrus zeide: - Zouden zij niet waardig zijn, gedoopt te worden, nu God-Zelf Zijn Heiligen Geest over hen heeft uitgestort gelijk over ons? En hij beval, dat zij gedoopt zouden worden in den Naam des Heeren. Toen bracht een der huismaagden een klein bekken, met water gevuld en een voor een knielden de huisgenooten aan de voeten des Apostels om het Sacrament der reiniging te ontvangen. Als aan de volwassenen de heilige handeling voltrokken was, kwam de beurt aan de kleinen; Cornelius' moeder, een brave weduwe, omringd van haar vrouwelijke verwanten, leidde des hoofdmans kinderen ten doop, opdat het water en de Sacramenteele woorden ze wijden mochten tot kinderen der Christenkerk.
Naar dit tafereel heeft de Nederlandsche schilder Barent Fabritius een schoone schilderij gemaakt, waarvan we hier de afbeelding geven. Het oogenblik is daar, waarop het jongste dochtertje des huizes den H. Doop ontvangt; grootmoeder houdt het kindje vast: mooi, blond poppetje met donkere, sprekende oogen; de Apostel, een statige figuur, laat het doopwater over het hoofdje vloeien, een andere broeder houdt het doopbekken, terwijl een derde in vrome ontroering het liefelijk gebeuren gadeslaat, God dankend voor zoo schoonen zielenoogst: de eerstelingen uit de heidenen, door Petrus Gods Kerk binnengeleid. Achter de grootmoeder bemerken we nog een ander klein meisje, de doopeling sprekend gelijkend; een derde, geknield, ziet met begrijpende aandacht de gewijde handeling voltrekken. Die edele matrone achter de beide kinderen kan wel hun moeder zijn; op den achtergrond staat, eerbiedig en statig, de hoofdman met zijn verdere verwanten. De plechtigheid heeft plaats in een ruime voorhal; door een opengetrokken schuifgordijn kunnen we in een vertrek kijken, waar een dienstmaagd eenig huiselijk werk verricht. Onze zeventiend' eeuwsche Hollanders hielden ervan, de stemmigheid hunner gewijde voorstellingen door een huiselijk trekje te vergemeenzamen; de betrachting van het verhevene kon hun het intieme niet vergeten doen; toch wordt de ernst der op den voorgrond plaats vindende handeling daardoor geenszins geschaad, als wij slechts te waardeeren weten, hoe de kunstenaar zóó vol was van en zóó mooi zag het dagelijksch leven van zijn tijd, dat hij er van gewagen moest óók waar het, met betrekking tot de gekozen stof, eigenlijk minder te pas kwam. Barent Fabritius was een der meesters, die werkten onder den invloed van den grooten Rembrandt. Ook deze had een innige voorliefde voor aan de H. Schriften ontleende tafereelen (wij denken aan De Emmausgangers, de Hemelvaart des Heeren, Abraham's Offer e.a.) en zijn leerlingen en nakomers hebben hem ook hierin, dikwijls met schoonen uitslag, gevolgd. Of deze Fabritius tot zijn directe leerlingen behoord heeft, is niet bekend; mogelijk heeft hij omstreeks 1650 Rembrandt's atelier te Amsterdam een tijdlang bezocht. In 1657 woonde hij te Leiden, in zijn eigen huis; wellicht is hij vandaar geboortig. Hoe het zij, zonder het indrukwekkende voorbeeld van Rembrandt had Fabritius zeker niet een zoo fraai als dit, terecht zijn meesterwerk geheeten, Bijbelsch tafereel kunnen schilderen. In het museum te Brunswijk wordt het bewaard. |
|