Metz.
Het zuiden van Luxemburg sluit, zooals reeds gezegd is, aan bij het Plateau van Lotharingen. Het uitzicht is dan ook niet zoo fraai als te midden der bergstreken. De heuvels, met hun ronde ruggen, zijn bedekt met korenvelden, akkers, boomgaarden en tuinen, en alleen in de verte rijzen enkele hooge toppen ten hemel, die weer aansluiten bij de bergstreken van N.O. Frankrijk.
Een fraai landschap kregen wij te zien bij Diedenhofen, het Fransche Thionville, waar de spoorweg het dal van de Moezel ingaat. De kleine vesting met haar bastions en wallen, haar aardigen toren, die boven alles uitsteekt, en zijn fraaie Moezelbrug levert een vriendelijk gezicht op, dat alle gedachten aan oorlog, brand en verschrikkingen bant. In 1870 werd de vesting na een tweedaagsch bombardement door de Duitschers bezet, daar zij een noodzakelijke schakel vormde in de ijzeren keten, die Metz van de buitenwereld zou afsluiten en de onbedwingbare aan de macht der Duitschers onderwerpen.
Wij stoomen nu verder door het Moezeldal, dat hier vrij breed is en met zachte glooiingen naar de rivier afloopt. De spoorweg blijft een tamelijk eind van den stroom verwijderd. Hier en daar rijzen te midden van het bloeiende landschap reusachtige fabrieken omhoog en eindelijk zagen wij aan onze rechterzijde de bergen naderbij komen, die de omstreken van Metz beheerschen. De hoogste van deze, die het meest in de vlakte vooruitsteekt en vrij steile hellingen heeft, draagt het bekende fort St. Quentin, dat door de Duitschers sedert is verdoopt in fort Prins Friedrich-Karl. Links van den spoorweg ligt het fort Voigt-Rhetz, een der voorwerken van de vesting - en nu beschrijft de spoorweg een groote bocht om de stad, ratelt over de Moezelbrug en zet ons aan het hoofdstation in het zuiden der stad af.
Zelfs voor leeken is het duidelijk, dat Metz een verbazend sterke vesting is en niet tevergeefs hadden de Franschen haar den bijnaam gegeven van ‘la Pucelle’, de maagd, want eeuwen lang had zij haar roep van oninneembaar gehandhaafd, uitgezonderd een enkele maal, wanneer list of verraad in het spel kwamen.
Metz ligt in het vruchtbare Moezeldal, dat zich in de omgeving van de stad eenigszins vernauwt. De Moezel zelf verdeelt zich beneden de vesting in een paar armen en vormt aldus, ook in vereeniging met het kleine riviertje de Seille, eenige eilanden, waarvan St. Simphoriën, het Saulcy-eiland en het Chambièreeiland de voornaamste zijn. Door deze verdeeling van den stroom worden eenige natuurlijke verdedigingswerken gevormd, die door bastions, forten e.a. sinds eeuwen zijn versterkt en verzekerd.
Metz is al een zeer oude stad. Zij was de hoofdplaats der Galliërs en heette toen Dividorum. Het spreekt van zelf, dat de Romeinen op deze gunstig gelegen plaats reeds een sterkte aanlegden, maar in de vijfde eeuw werd de stad door de Hunnen onder Atilla verwoest. Zij werd echter herbouwd en beleefde een nieuw bloeitijdperk als hoofdstad van Austrasië. Zij was toen een der eerste steden van het Frankische rijk en Lodewijk de Vrome werd er begraven. Later echter geraakte de stad - evenals zoovele grensplaatsen - in een dubbelzinnige positie. Nu eens Fransch, dan weer Duitsch, had de bevolking ook een gemengd karakter en eerst toen in 1552 de Franschen onder Montmorency de vesting veroverden en tegen Karel V dapper verdedigden, werd de Franschgezinde geest sterker. Bij den vrede van Munster in 1648 kreeg Frankrijk de volkomen souvereiniteit over Metz, Toul en Verdun en daarmee werd de vesting voor goed van Duitschland afgescheiden.
Intusschen was het met den bloei der stad gedaan, vooral ook doordat vele protestantsche inwoners de wijk hadden genomen naar Duitschland. Vóór 1552 telde Metz bijna 60.000 inwoners; in 1698 waren er slechts 22.000, en eerst in onze eeuw is de bevolking weer aanmerkelijk toegenomen.
De vestingwerken van Metz in hun tegenwoordigen toestand zijn in hoofdzaak ontworpen door Vauban. Zware muren en wallen omgeven de geheele stad, terwijl bovendien het lager gelegen land ten zuiden en ten westen door afdamming van de Moezel geheel onder water gezet kan worden. Tegen het vèrdragend geschut van den modernen tijd werd de vesting echter op deze wijze niet beschut. Onder de regeering van Napoleon III begon men dus met den aanleg van een geretrancheerd kamp, dat zich ongeveer 5 K.M. rondom de stad uitstrekt. De lezer weet, dat deze wijze van handelen bij het tegenwoordige vesting-systeem gebruikelijk is. Een kring van z.g. gedetacheerde forten omringt de hoofdvesting zelf en houdt de aanvallers op een eerbiedigen afstand. De forten, die de Franschen - buiten een massa halve manen, kroonwerken enz. - aanlegden, heeten St. Privat, Queleu, St. Julien, Plappeville en het reeds vermelde St. Quentin.
Op deze wijze was Metz zoo goed als onneembaar gemaakt, maar de lichtzinnigheid, waarmee de Franschen den oorlog van 1870-71 begonnen, was ook voor de vesting noodlottig.
Op de bekwaamheid der Duitsche legerhoofden behoeft men niets af te dingen, maar nu de eerste roes van den glorierijken tijd is afgezakt en de waarheid hoe langer hoe meer van haar versiersels wordt ontdaan, nu telkens nieuwe documenten voor den dag komen, die een geheel anderen kijk op de zaak geven, nu mag men volkomen instemming betuigen met vele eerlijke en bekwame Duitsche hoofdofficieren, die ronduit erkennen, dat zij gedurende dien reuzenkamp bijna doorloopend ‘Sauglücklich’ zijn geweest - wat een Hollander zou noemen ‘stom gelukkig.’ De flaters der Franschen deden de fouten der Duitschers onopgemerkt blijven en menigmaal was het noodig aan Duitsche zijde alleen den uitslag te tellen, zonder het doel in aanmerking te nemen.
Het is niet mijn bedoeling een langdradige beschouwing te houden over den laatsten Fransch-Duitschen oorlog, maar ieder, die Metz bezoekt, denkt toch onwillekeurig aan de treurige dagen, die nog zoo kort achter ons liggen.
Na de ongelukkige slagen van Weissemburg, Wörth en Spicheren was het Fransche Rijnleger geheel gedemoraliseerd. Maar niet alleen de soldaten, ook de bevelhebbers waren totaal het hoofd kwijt. Niemand wist naar een vast plan of stelsel te handelen en Napoleon, die de verantwoordelijkheid niet meer op zich durfde nemen, legde het opperbevelhebberschap neer en verliet Metz, om naar Châlons te gaan. Maarschalk Bazaine - de veelgesmade - kreeg het bestier der zaken in handen, terwijl generaal Coffinières met het bevel der vesting werd belast, indien het Bazaine mocht gelukken zich met Mac-Mahon te vereenigen.
Nu brak, door de onbekwaamheid en de aarzeling der bevelhebbers, door den uitgeputten toestand, waarin een groot deel van het leger verkeerde, en door den ellendigen staat van de leger-administratie, voor de Franschen het droevigste tijdperk aan van den geheelen oorlog.
Mac-Mahon, tegengehouden op zijn aftocht naar Chalons en Parijs, verhinderd zich met Bazaine te vereenigen, werd gedwongen den weg naar het Noorden in te slaan, die uitliep op den débâcle van Sedan. Bazaine, die na velerlei aarzeling en fouten toch nog wilde probeeren Mac-Mahon te hulp te snellen, zag al spoedig de onmogelijkheid daarvan in en zijn verschillende pogingen leidden tot de moorddadige veldslagen, die rondom Metz geleverd werden. De geheele omgeving van Metz is één groot slagveld. Vionville, Resonville, Gravelotte, Pange, Mars-la-Tour, St. Marie-aux-Chênes, St. Privat zijn allen het tooneel geweest van bloedige worstelingen. Vooral ook de Duitschers hebben hier zware verliezen geleden, daar de Franschen bij hun aftocht steeds gedekt werden door het vuur der forten en bescherming konden vinden onder de muren der vesting. Met stroomen Duitsch bloed werd echter het einddoel bereikt. Bazaine werd gedwongen zijn pogingen te staken en zich in de vesting op te sluiten. Opnieuw kwam nu het slechte beleid der Fransche legerhoofden voor den dag. Met voldoende bevoorrading zou Metz zoo goed als onoverwinnelijk zijn geweest. Nu echter ontbrak al spoedig voeding voor de inwoners en voor het leger van bijna 175.000 man. Typhus en buikloop waren de voorloopers van den volslagen hongersnood. De runderpest bemoeilijkte nog meer de voeding. Paardenvleesch was al spoedig niet meer te krijgen. Tot aan den 7den October hadden de Franschen reeds meer dan 40.000 man aan dooden, gewonden en zieken verloren, en toen het Bazaine duidelijk werd, dat hij op geenerlei hulp van Frankrijk meer kon rekenen, was hij gedwongen op 27 October de vesting aan de Duitschers over te geven.
Dit was de zwaarste ramp, die de Franschen in den oorlog heeft getroffen. Metz - la Pucelle - was gevallen! Het geheele Rijnleger - 3 maarschalken, 4000 officieren en 173.000 soldaten - ging in krijgsgevangenschap. Daaronder was de keizerlijke garde, prachtsoldaten, die het vuur bijna nog niet gezien hadden; en bovendien vielen den Duitschers alle vaandels en adelaars in handen, die in het arsenaal waren opgeborgen.
Onbeschrijflijk was de droefheid en toorn, dien deze overgaaf in geheel Frankrijk verwekte en later werd Bazaine, beschuldigd van verraad of grove zorgeloosheid, voor den krijgsraad gedaagd om van zijn gedrag rekenschap te geven.
Metz was echter voor Frankrijk verloren. Niettegenstaande alle pogingen van Thiers werd het bij den vrede van Frankfort op 10 Mei 1871 bij Duitschland ingelijfd.
Met dit al is Metz nog geen Duitsche stad geworden. Trouwens, de Elzas en Lotharingen beide zijn bij de wisselvalligheden der eeuwen steeds in een eenigszins scheeve positie geplaatst geweest. Vóór den oorlog b.v. waren de sympathieën in beide landstreken volkomen Fransch; maar in den Elzas was toch in vele streken de Duitsche taal gebruikelijk. In Lotharingen echter was geen zesde deel der inwoners met deze taal bekend, en nog steeds doen zich in Metz de Fransche invloeden van vroeger gevoelen.
Behalve dat in vele kringen de Fransche taal nog altijd in den omgang gebruikt wordt, heeft zij ook in het openbaar leven bijna gelijke rechten als het Duitsch. De namen der straten zijn ook in het Fransch bekend. Zeer veel opschriften of uithangborden van winkels zijn in het Fransch aangegeven en zoo zij soms in het Duitsch zijn geschilderd, staat toch bijna altijd de Fransche vertaling er onder. In den Dom zagen wij zelfs, dat alle bekendmakingen in het Fransch waren aangeplakt, maar dat lang niet van alle de Duitsche vertaling was gegeven.
Zoo zoetjesaan zal echter de Duitsche geest wel veld winnen. 't Is dan toch ook nog niet zóó lang geleden, dat Metz van Frankrijk werd losgescheurd. Vele Franschen zijn na 1871 naar hun eigen land uitgeweken, terwijl daarentegen onderscheidene Duitschers in de stad hun intrek namen en als er nogmaals ruim dertig jaren zullen zijn voorbijgegaan en een geheel nieuw men-