‘En ik dacht nog wel, dat ik je schreiend zou vinden!’
‘Schreiend? Waarom toch?’ vroeg het meisje verwonderd.
‘Ik meende, dat je er berouw over kon hebben, dat je dien armen Eddy zoo onmeedoogend hebt afgewezen.’
‘Daar zal ik zeker nooit berouw over voelen, tante Fee!’
De oude freule nam tegenover haar plaats.
‘Heb je het nieuwe toiletje gepast? Is er niets aan te veranderen?’
‘Het zit onberispelijk, maar... o tante Fee, het is voor mij eigenlijk veel te kostbaar. U bederft mij voor de toekomst.’
‘Kom, kom, als je het maar mooi vindt; wat zal ik anders voor je doen? En je zult wel zoo verstandig zijn een rijken man te trouwen.’
Mignon verschoot van kleur. ‘Dat kan ik u niet beloven, tante!’ zei ze op vasten, fermen toon.
‘Je wilt dus liever niet trouwen? Luister eens, kind, ik wil ernstig en openhartig met je praten. Wij zijn nu een winter hier geweest en ik ken de Van Forren's allen op mijn duim. Ze zijn heel lief voor ons geweest, maar wie taxeert mij die liefheid op de juiste waarde?’
‘Maar, freule!’ riep Mignon verontwaardigd.
‘Stil, kind, ik ben ouder en levenswijzer en zie beter dan jij. Ik heb in 't geheim mijn notaris laten komen en mijn testament gemaakt. Let nu eens goed op en kijk me niet zoo verbaasd aan. Een oude vrouw moet iederen dag bereid gevonden worden op te stappen zonder haar zaken in verwarden toestand achter te laten. Ik heb de Forren's billijk bedacht met een behoorlijk legaat. Mijn juweelen komen aan Alex met den bruidschat; Floris krijgt een beurs om te studeeren, en de honden; Kuno erft de oude bezitting, als de oudste stamhouder der familie, op voorwaarde dat hij een huwelijk naar zijn stand sluit. Ik heb er lang over gedacht, kind, wat ik met het overige zou aanvangen. Natuurlijk heb ik ook eenige vereenigingen bedacht. Ik ben een eenzaam-levende vrouw, wanneer je bij je besluit blijft niet te willen huwen, blijf dan bij mij, tot mijn tijd om is. Mijn erfgename zijt gij, Mignon, dus voor je toekomst is gezorgd.’
Mignon sprong verschrikt op. ‘Ik uw erfgename? Freule, u schertst?’
‘Neen, kind, ik ben ernstig. Jou alleen heb ik lief gekregen, aan jou laat ik mijn vermogen na.’
‘Maar dat kan niet, freule! Dat mag niet, ik heb er geen recht op!’
‘Kom, kind, wees niet zoo dwaas!’
‘Neen, freule, dat wil ik niet! Het behoort alles aan uw familie. Ik weiger het te aanvaarden!’
‘Zottinnetje, je kunt niet meer weigeren, het testament berust reeds bij den...’
‘Dan geef ik later toch alles, alles aan uw familie terug, hoort u! Ik wil het niet hebben, freule. Het is lief van u, zooveel voor mij, arm schepsel, over te hebben, maar uw vermogen behoort later aan uw familie alleen. Ik zal het nooit, nooit aannemen!’
‘Mignon, je wilt dus niet bij me blijven?’
Het meisje werd afwisselend rood en bleek van ontroering. ‘Ik wil bij u blijven zoolang... och, misschien voorgoed, freule,’ stamelde zij opgewonden.
‘Je hebt plannen in het hoofd, meisje, ik wil niet hopen, dat je aan Kuno denkt. Twee arme jongelieden behoeven hun armoe toch waarlijk niet bij elkaar te voegen, dat sta ik nooit toe, dat verbied ik!’
Mignon keek haar ontsteld aan. ‘Maar... als men elkaar dan innig liefheeft?’ vroeg zij smeekend.
‘Gekheid! Kuno krijgt je niet, nooit!’
Daar klonk de schel en tegelijkertijd het blaffen van een hond.
‘Daar is Floris, freule Fee, Byron kondigt hem al aan,’ riep Mignon verlicht en snelde weg om zelf open te doen.
Zij dacht er niet aan, dat de blos van onwil en aandoening nog op haar wangen gloeide en voelde zelfs de tranen niet, welke aan haar wimpers glinsterden.
‘Goeden middag!’ zei een welluidende stem.
Mignon schrikte, want voor haar stond een jonge, prachtige gestalte: Kuno in uniform.
Byron sprong stoeiend naar haar op en stormde naar binnen, om de ‘andere vrouw’ te gaan opzoeken.
‘Schrikt u van mij, juffrouw Mignon? Zie ik er zóó krijgshaftig uit?’ vroeg hij lachend en salueerend op zijn elegante wijze.
Zij wist niets te zeggen.
‘Zeker, ik zal de freule, uw tante, dadelijk waarschuwen,’ zei ze haast stotterend.
Byron kwam snuffelend terug en rende toen met groote sprongen de trap op.
De luitenant volgde haar haastig, zoodat zijn sporen rinkelden.
‘Ben jij daar, Kuno? Ik kom dadelijk, ga maar in het salon,’ riep tante hem van boven toe.
Daar greep hij Mignon's weerspannige vingertjes.
‘Heb je geweend?’ fluisterde hij heel zacht en toen zij het hoofdje schudde, keek hij haar diep in de oogen en barstte uit in de bekentenis: ‘Mignon, ik kan niet meer zonder jou leven!’
Zij sloeg schuw de schitterende oogen neer en poogde haar hand uit de zijne te bevrijden. Maar hij liet dat niet toe.
‘Ik weet wel, dat dit geen mooie of nieuwe woorden zijn, dat duizenden mannen diezelfde woorden al gezegd hebben, maar er kan er geen geweest zijn, die ze oprechter meende. Mignon, lieve Mignon, zeg, zou je er toe besluiten kunnen het leven van een armen luitenant te deelen? Ik heb wel lang geaarzeld, ik had je zoo weinig aan te bieden, behalve mijn liefde en mijn naam. Eerst toen ik zag, dat je toch al die anderen, welke zooveel meer aan je voeten konden leggen, bleef afwijzen, kreeg ik moed, genoeg moed om je te vragen, of je mijn Mignon wilt wezen, mijn vrouwtje?’
‘O, Kuno... ik... tante vindt het niet goed en ik zal je in den weg staan voor je fortuin... en je ouders... ik ben slechts Mignon!’
‘Slechts Mignon, dwaas stijfhoofdje, jij bent niemand minder dan Mignon, dat moet deze winter je toch wel geleerd hebben. Maar je bent gelukkig niet behaagziek! En heb je nog meer bezwaren? Hou je dan niet van me?’
Nu sloeg zij de oogen op en die mooie, sprekende oogen konden niet veinzen.
‘Maar tante?’ fluisterde het meisje beklemd.
‘Alles goed en wel, liefste, maar tante heeft haar “veto” niet over onze verbintenis uit te spreken. Mag ik haar zeggen, dat ie mij wel hebben wilt, den armzaligen luitenant van Forren, zeg?’
‘Stil, van Kuno mag je geen kwaad spreken,’ lachte zij door haar tranen heen. ‘Kuno is mijn verloofde en ik... och, hij is mijn ideaal. Ik weet niet... of dat verstandig of onverstandig is,’ voegde zij er schalks aan toe.
‘Ondeugd!’ riep hij lachend, verrukt over haar toestemming. Mignon maakte haar hand vrij en vluchtte plotseling weg, zij had tante hooren komen.
De oude freule trad binnen en groette haar neef met een trotschen, strengen hoofdknik.
‘Zoo, neef, ga zitten. Goed dat je komt, ik moet je juist spreken.’
‘Geheel tot uw dienst, tante,’ zei Kuno bedaard en zette zich zoo gemakkelijk mogelijk in een fauteuil.
‘Neef,’ begon de freule zonder verdere inleiding, ‘ik geloof, dat gij op het punt zijt een groote zotheid te doen.’
‘Van zulke slechte plannen ben ik mij zelf niets bewust, waarde tante,’ antwoordde de officier kalmpjes.
‘Ik wensch je met een gedeelte van mijn testament bekend te maken.’
‘Zeer veel eer, tante!’
‘Ben je niet nieuwsgierig?’
‘Heelemaal niet!’
‘Ei! Dat's vreemd!’
‘Wel neen; ik heb veel heerlijker dingen om over te denken, dan doodgaan, begraven en geldquaesties.’
‘Jou naam komt er anders ook in voor, neef!’
‘Dat is 'n heel aangename verrassing voor me! Daar had ik werkelijk niet op gerekend!’
‘Het schijnt je weinig te kunnen schelen?’
‘Waarachtig niet! Ik zou best een bijpassing kunnen gebruiken. Ik zal toch wel bij een goedkooper wapen moeten gaan, nu ik ga trouwen. Wij zullen beiden heel zuinig en heel gelukkig leven.’
‘Zoo zoo,’ spotte tante. ‘Ouderwetsche degelijkheid bij een modernen luitenant! Dan moet de liefde toch wel diep zitten! Wil je nu eens luisteren naar de voorwaarden van mijn bepalingen?’
‘Ik wacht al lang op die voorwaarden!’
‘Het is onze oude bezitting, welke ik aan den luitenant van Forren vermaak, mits hij een huwelijk sluit.... naar zijn stand.’
‘Heel aardig, tante; maar u komt te laat. Ik heb mij reeds verloofd met het liefste en mooiste meisje ter wereld, een meisje, dat geen adel - zielenadel terzij gelaten - bezit en dat even arm is als ik. U moogt mij geluk wenschen, want ik ben gelukkig.’
‘Ongehoord! En dat zegt Kuno van Forren! Ik zei zooeven, dat je op het punt waart een zotheid te doen, nu voeg ik er bij: je hebt die zotheid reeds begaan! Maar neef, je zult nog wel verstandig worden, nietwaar? Zeg, dat het een gril was! Het kan niet meer dan een gril zijn, jongen. Kuno, bedenk je. Ik maak je tot mijn eenigen erfgenaam, wanneer je dat dwaze plan laat varen.’
‘Geef u geen moeite, tante. Ik ben eindelijk gelukkig en ik zou krankzinnig genoeg wezen om mijn geluk weg te werpen? Gij zelf zoudt mij verachten, als ik ellendig genoeg was om mijn hart te verschacheren. Men heeft mij het goede voorbeeld gegeven en ik voel mij volmaakt gelukkig. Mignon bemint mij en ik bemin haar meer dan alles ter wereld en zij wordt mijn baronesse Van Forren, al boodt gij mij alle schatten van Croesus aan.’
‘Onherroepelijk, neef?’
‘Onherroepelijk, tante!’
‘God zij gedankt! Dat is zwaar werk geweest, neef. Maar nu ben ik gerust; je bent inderdaad wijs geworden.’
Stom van verbazing zag de officier zijn zonderlinge tante aan.
‘Zit een oogenblik stil; ik kom aanstonds terug.’
Geduldig wachtte de verblufte jongeman, dat zij weder zou binnenkomen.
Eindelijk kwam zij, met Mignon aan den arm.
‘Neef!’ zei de oude vrouw ontroerd, terwijl tranen uit haar oogen vielen, op haar zwarte kleed, ‘je hebt een gelukkige keus gedaan, die mijn volle goedkeuring heeft. Weest gelukkig samen en wees haar altijd trouw, jongen. Bedenk, dat ik dit lieve zachte kind heb leeren beminnen. Het zal mij veel kosten haar af te staan.’
Zelve legde zij hun handen in elkaar.