De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21
(1904)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[Nummer 23]
mgr. dr. andreas jansen.
| |
[pagina 178]
| |
Mgr. Dr. Andreas Jansen.
| |
[pagina 179]
| |
die in hem was, vlijtig beoefend. Zij gaf hem de noodige en duurzame stuwkracht in zijn verdere levensrichting. Al dien tijd woonde hij in het Duitsche priester-college van Campo Santo, vlak naast de Sint Pieter, waar thans Mgr. Dr. Schaepman begraven ligt. Hier genoot hij vriendschappelijken omgang met beroemde kerkhistorici als pater Heinrich Denifle O.P. en Dr. Ludwig Pastor, met groote archeologen als De Rossi en Marucchi, met invloedrijke prelaten als Mgr. De Waal, den geleerden rector van Campo Santo, en diens vertrouwden raadsman Mgr. De Montel. Verder met de vele aanzienlijke mannen uit Duitschland, zoowel geestelijken als leeken, die bij hun verblijf in de Eeuwige Stad zelden of nooit vergeten een amicaal bezoek te brengen aan het: ... Schwalbennest am Riesendom
Kin deutsches Heim im goldnen Rom,
en zelfs gaarne er een gastvrij onderdak vinden. Buitenshuis kwam hij dikwijls in aanraking met allerlei mannen van beteekenis, die Rome, cosmopolitischer dan eenige andere plaats ter wereld, u gedurig te kust en te keur laat ontmoeten. Bij de prinselijke familie Giustiniani Bandini fungeerde hij gedurende anderhalf jaar als huisleeraar in het Duitsch voor de beide kinderen don Carlo en donna Nicoletta, aan wie hij wekelijks een paar uren onderricht gaf. Toen in 1880 het Vaticaansche archief werd opengesteld voor de geschiedvorsching, was Dr. Jansen de eerste Hollander, die het bezocht. Enkele vruchten zijner nasporingen legde hij neer in het Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht (Deel IX en XII). De hoofdzaak evenwel bleef natuurlijk de studie der theologie. Reeds binnen een jaar was hij zoover gevorderd, dat hij Paaschzaterdag 1879 tot diaken en 31 Mei daaropvolgende priester kon worden gewijd. Nadien volgde hij geregeld de theologische lessen aan de Minerva, waar hij 2 Juni 1882 een nieuwen doctorshoed, nu in de godgeleerdheid ‘ad mentem D. Thomae Aquinatis’, behaalde. Intusschen was sedert eenige maanden aan het Seminarie te Rijsenburg een leerstoel vacant geworden door het overlijden van professor Mutsaers. Dezen leerstoel droeg Mgr. de Aartsbisschop, met ingang van 1 Januari, aan Dr. Jansen op; maar de nieuwe titularis zou dien eerst bezetten, wanneer hij zijne theologische studies geheel en al had voltooid. In October 1882, bij den aanvang van het nieuwe studiejaar, begon hij zijn lessen, die verdeeld waren over het Oude Testament en de oudere kerkelijke geschiedenis. Want de nieuwe kerkgeschiedenis, na het Concilie van Trente, bleef twee uren wekelijks aan Dr. Schaepman voorbehouden. Met groote opgewektheid aanvaardde professor Jansen zijne dubbele taak, die grootendeels nieuw voor hem was. Zoowel de kerkelijke geschiedenis als de studie van het O.T. trok hem levendig aan, vooral laatstgenoemde, waaraan hij tot heden onverpoosd trouw gebleven is. Onnoodig te zeggen, dat zijn lessen gewoonlijk frisch en onderhoudend waren als de eigen persoonlijkheid des hoogleeraars, en dat diens loyale en openhartige, door een warm-kloppend hart bezielde manier van optreden door de studenten wederkeerig met sympathie en vertrouwen werd begroet. Nergens zoo waar als ten overstaan der jeugd is het woord van Lacordaire: ‘La sympathie ne se refuse qu' à celui qui ne l'inspire pas, et celui-là l'inspire qui en porte en lui-même le généreux ferment.’Ga naar voetnoot1) Iemand van zoo veelzijdigen aanleg en bewegelijken aard als Dr. Jansen kon echter zijn rusteloozen drang tot actie niet uitsluitend binnen de muren van het Seminarie beperken. Ook elders viel op verschillend gebied zooveel goeds te doen, waarvoor zijn eigenaardige opleiding en gaven hem bij uitnemendheid geschikt maakten. Zonder voorbehoud gaf hij zich dus, overal waar hij met woord of daad nuttig kon zijn. Meermalen nam hij een publieke spreekbeurt waar, en zijn meest geliefkoosd onderwerp was dan het christelijk Rome, dat hij in den gloed der liefde met levendige kleuren te beschrijven wist. De Vereeniging tot bevordering van het katholiek bijzonder onderwijs in het Aartsbisdom had een bekwamen secretaris noodig; professor Jansen scheen hiertoe terstond de aangewezen man, en hij zette aan de Vereeniging, op zijn initiatief gesteld onder de schutse van Sint-Ludgerus, nieuw en bloeiend leven bij. Twee vermogende factoren, om haar te steunen, bracht hij in beweging: de organisatie der onderwijzers-zelven, waarvoor hij onder hooge goedkeuring van Mgr. den Aartsbisschop eerst de Sint-Gregoriusvereeniging, voor hoofden der school afzonderlijk, en later ook de Sint-Lebuinus-vereeniging, zoowel voor hoofd- als voor hulponderwijzers, in het leven riep; maar tevens de organisatie der in het bijzonder onderwijs belangstellende Katholieken, zoodat de Sint-Ludgerus-vereeniging weldra tal van plaatselijke afdeelingen in het Aartsbisdom won. Voor de bevordering van het katholiek bijzonder onderwijs en der onderwijzersbelangen, die nu door subsidie- en pensioenfondsen beter gewaarborgd zijn, heeft Dr. Jansen, steeds gerugsteund door het vaderlijk gezag van Mgr. den Aartsbisschop, in trouwe samenwerking met wijlen Dr. Schaepman als voorzitter, zich dan ook superieur en onbetwist verdienstelijk gemaakt. De onderwijzerswereld vooral kent en vereert hem als zoodanig. Toen in 1888 het katholieke Nederland zich moest opmaken tot een waardige jubelviering van het gouden priesterfeest van Paus Leo XIII, benoemde het Doorluchtig Episcopaat te dien einde een centraal-comité en Dr. Jansen tot secretaris. In deze tijdelijke functie had zijn organisatie-talent de gunstigste gelegenheid om zich volop te ontplooien. Hij werd de stilzwijgend-erkende leider der grootsche manifestatie van Nederland's kinderlijke liefde en trouw jegens den Roomschen Opperpriester, die toen op touw gezet is en tot den gelukkigsten uitslag heeft geleid. Hij was de ziel der onderneming, die ons landje op de Vaticaansche Tentoonstelling en bij de nationale bedevaart van hulde zoo waardig deed vertegenwoordigen. Het monumentale prachtwerk Neerlandia Catholica, dat aan Paus Leo als jubelgave werd vereerd en een volledig overzicht bood der vruchtbare ontwikkeling van het katholieke leven in ons vaderland, kwam voornamelijk tot stand door de onvermoeide zorgen en bemoeiingen van Dr. Jansen. Wanneer het katholieke Nederland destijds in waarheid trotsch mocht zijn op de gunstige figuur, die het in de rij der volkeren maakte aan den voet van Paus Leo's in gouden jubelglans schitterenden troon, dan kon Dr. Jansen gerust zeggen: ‘Quorum pars magna fui.’ Zijn ongemeene verdiensten werden rechtmatig erkend door den H. Stoel, die hem benoemde tot Geheim Kamerheer, en door een groot aantal Nederlandsche Katholieken, die hem in een fraai-verlucht album hun dankbare hulde eenparig betuigden. Bovendien nam Dr. Jansen als 1e secretaris jarenlang een werkzaam aandeel in het de christelijke kunst bevorderend streven van het Sint-Bernulphusgilde, met name aan de samenstelling van deszelfs belangrijke, alleen maar te sporadisch verschijnende Jaarverslagen. Toen in 1892 een commissie van Nederlandsche Seminarie-hoogleeraren zich vormde, om een nieuwe vertaling te bewerken van het Oude Testament, kreeg hij alweer een groot deel van den arbeid voor zijne rekening. Dat deze standaardpublicatie nog altoos op haar algeheele voltooiing laat wachten, ligt zeker niet aan een tekort van toewijding en ijver bij Dr. Jansen, die sinds jaar en dag van enthousiasme voor deze onderneming blaakt. Eindelijk - lest best - zijn allerheilzaamste actie op en onder de katholieke studenten. Zonder iets te willen afdingen op de boven mijn lof uitstaande verdienstelijkheid van den geleerden pater H. van Schijndel, S.J., die zich in ‘Geloof en Wetenschap’ te Amsterdam een roemvollen naam voor altoos heeft verzekerd, zoo geloof ik toch, dat eigenlijk aan Dr. Jansen de eerepalm toekomt, wat de specifieke organisatie der Roomsche studenten betreft. Hij begon daarmede in 1889 te Utrecht, doch trad persoonlijk zoo weinig mogelijk op den voorgrond. Met algemeenen bijval werd de katholieke studentenvereeniging ‘Veritas’ opgericht, onder de zinspreuk: ‘Deus scientiarum Dominus’, God is de Heer der wetenschappen. Het was, indien ik mij niet vergis, de eerste zelfstandige vereeniging van dien aard in den lande. Thans bezitten ook Amsterdam, Leiden, Groningen en Delft eigen katholieke studentenvereenigingen, die bloeien als om strijd, reeds tweemaal in 't openbaar een krachtig levensteeken gaven door het welgeslaagde Annuarium, jaarlijks haar leden oproepen tot een retraite of geestelijke afzondering en nog onberekenbaar veel goeds beloven voor de toekomst. Aan Dr. Jansen ongetwijfeld de eer, tot deze prachtige studentenactie zooveel hij vermocht te hebben bijgedragen. Toevallig met katholieke studenten te Utrecht [i]n aanraking gekomen, merkte hij spoedig op, hoezeer deze nog onervaren jongelui aan allerlei gevaren naar geest en hart zijn blootgesteld en hoezeer hun moeilijke positie kan worden gesteund door organisatie, die vanzelf ook behoorlijke leiding moet geven. Uit eigen ervaring kende hij de voordeelen van het katholieke vereenigingsleven der studenten, en geen oogenblik aarzelde hij, om die ondervinding aan te passen op de gewijzigde toestanden, die zich te Utrecht voordeden. Hij gevoelde als bij instinct de rechtmatigheid der klacht: ‘Doordat voor de meer ontwikkelden te weinig gedaan wordt, hebben velen zich van ons afgewend.’Ga naar voetnoot1) Hij begreep, dat in onzen tijd van intellectueele verwording en sociale gisting de katholieke zaak vooral behoefte heeft aan wetenschappelijk-gevormde mannen, die voor hun diepgewortelde geloofsovertuiging openlijk durven uitkomen en metterdaad ook uitkomen door hun voorbeeld en woord. En daarom gaf Dr. Jansen zijn beste krachten aan het katholieke vereenigingsleven der studenten. ‘Il payait de sa personne.’ Wel is waar nam hij geen officieele plaats in als moderator of geestelijk adviseur. Zelfs wenschte hij die niet, om aan de Vereeniging zooveel mogelijk vrijheid van beweging en zelfbestuur te laten. Eerst toen hem dit dringend aangeboden werd, nam hij eenvoudig het eere-lidmaatschap aan. Maar desniettemin oefende hij in ‘Veritas’ steeds en oefent hij nòg een overwegenden invloed uit, die om zoo liever wordt aanvaard, naarmate zij minder zich doet gevoelen. Iemands beteekenis en invloed zijn gelukkig niet geheel afhankelijk van het ambt, dat hij bekleedt, of van den titel dien hij voert, doch hangen nog meer af van zijn persoonlijke waarde. De vorige maand, 25-27 April, herdacht ‘Veritas’ plechtig het derde lustrum van haar bestaan. Zonder vrees voor tegenspraak kan zij veilig de meest-bloeiende katholieke studentenvereeniging in ons land genoemd worden. Voor een overgroot deel is zulks toe te schrijven aan den persoonlijken invloed van Dr. Jansen, die zich onder de studenten zelf weer student gevoelt, met hen weet mee te leven en mee te denken, onder hen de onmisbare jovialiteit en tegelijk den passenden ernst levendig houdt en aan hunne Vereeniging als het ware zijn geest, te voren | |
[pagina 180]
| |
gedrenkt aan den geest der katholieke studentenvereenigingen in Duitschland, wist over te storten. Hèm komt zeker in ruime mate de lof toe, door Mgr. den Bisschop van Sint-Gallen eens uitgesproken: ‘Wer dazu mitwirkt, dass nur ein halbes Dutzend katholischer Akademiker den Glauben bewahrt, sich tüchtig ausbildet und trotz der lockeren Umgebung Charakter und Gesundheit nicht ruinirt, hat sich um Kirche und Vaterland verdient gemacht.’Ga naar voetnoot1) *** Museum van Oude Kunst, München.
abraham's offer, naar de schilderij van rembrandt. Sedert November 1896 is Dr. Jansen pastoor in het landelijke Bunnik, waarvan men de schilderachtig aan den Rijnstroom gelegen pastorie telkens zoo gaarne opmerkt, wanneer men van Utrecht naar Driebergen spoort. Zijn boeren houden natuurlijk veel van hun altoos voor iedereen bereidwilligen en edelmoedigen herder. Nòch de dubbele doctorstitel, nòch het deftige paarsch maken hem minder toegankelijk voor zijn eenvoudige parochianen. Allermeest tot de kleinen en zwakken voelt deze forschgebouwde man - bovenal man van hart en zoo kinderlijk van gemoed - zich aangetrokken. Straks, op 31 Mei, zal Mgr. Dr. Jansen het geluk hebben, zijn 25jarig priesterfeest te vieren. Doch ook vèr buiten den kring zijner parochie zal men zich beijveren, om den zilveren Jubilaris naar verdienste waardig te huldigen. Indien ik hier bij voorbaat een heilwensch mag uitspreken, dan weet ik geen beteren dan zooals te ontleenen valt aan een der aangenaamste herinneringen uit zijn anecdotenrijk leven. Toen Dr. Jansen nog te Rome vertoefde en het maandschrift Onze Wachter niet zelden maar àl te lang op zijne verschijning liet wachten, schreef hij als ‘Desiderans’ aan de nalatige Redactie een ondeugend versje, waarin o.a. deze strofen voorkwamen: Waar, waar blijft Onze Wachter
En fiere Paladijn,
Hij, die ten eeuwgen dage
Tot onze hulp zou zijn?
.............
Wij wachten, wachten, wachten
In smart en angst en nood;
We vragen met Lenôre:
‘Bist untreu oder todt?’
Dr. Schaepman nam deze vriendelijke scherts in Onze Wachter op en voegde bij de aanmaning terstond zijn goedlachsch, maar tevens met breede vlucht serieusdichterlijk antwoord: Hebt gij nog nooit vernomen
Hoe, om de zeven jaar,
Door elk gestel komt stroomen
Een strooming wonderbaar?
.............
Hebt gij dat nooit vernomen
Gij, Mentor, jong en blij,
Die ons zoo geestig tuchtigt
Met schalke spotternij?
Welnu, aan de volgende twee strofen durf ik een kleine variatie geven. Dan blijven ze thans nog op onzen zilveren Jubilaris bijzonder toepasselijk: U moog' de God van 't leven,
Des levens echte bron,
Genaderijk steeds geven
Wat Zijn genà begon.
Den frisschen lust in 't leven
De kracht in Zijnen strijd,
't Geloof, de hoop, de liefde
En 't alles Hem gewijd.Ga naar voetnoot1)
Ziedaar op 31 Mei a.s. mijn dankbare bede, en veler in den lande hartgrondigen wensch.
Utrecht.
Dr. G. Brom. |
|