‘Willen wij wat wandelen?’ stelde de schilder voor, ‘dat langdurige zitten maakt iemand stijf.’
Albert kreeg zijn zin en liep weldra naast Alex in de gang heen en weer, druk en zacht pratend. Haar vroolijk gezichtje bleef in vleiende aandacht steeds tot hem gekeerd.
Eddy had zich handig naast Mignon gedrongen en maakte haar zoo ernstig en ijverig het hof, dat het Kuno groen en geel voor de oogen werd. Hij had tante zijn arm tot steun geboden en luisterde schijnbaar aandachtig naar alles wat de oude freule zeide; maar zijn oogen bespiedden vorschend het tweetal vóór hem, dat het samen haast even druk scheen te hebben als Alex en Albert. Hm! Van die twee vond hij het heel gewoon en heel geschikt, zij waren eigenlijk reeds verloofd; maar wat hoefde die Eddy zich zoo wanhopig aan Mignon op te dringen. 'n Mooie vriend! Van je vrienden moet je 't hebben... Kuno kreeg bepaald een hekel aan hem.
Onrustig liep hij naast tante en verwenschte Albert's inval om rond te gaan loopen als panters in de kooi. Zaten ze daar niet goed en gezellig in de gemakkelijke fauteuils? En hier... alle drommels, het tochtte hier eigenlijk ongehoord en 'n... 'n mensch werd er moe van ook.
‘Is u niet vermoeid, tante?’ polste hij bezorgd.
De oude freule keek vriendelijk naar hem op. ‘Neen, Kuno! Ik voel mij vanavond zoo frisch en dapper als een jong meisje.’
Kuno had veel lust om eens 'n kernachtig soldatenwoord te gebruiken; de ergernis zat hem tot in de keel. Verduiveld, waarom moest tante nu juist dezen avond zich zoo frisch voelen; had dat niet 'n anderen avond kunnen plaats hebben, b.v. als er geen opera was, of als... als 't hem niet zoo bijzonder ongelegen kwam?
‘'t Is zeker, dat 'n pechvogel het tegenovergestelde is van een geluksvogel,’ dacht Kuno, bijna stikkende van verkropte ijverzucht. ‘Kijk hij aan z'n snorren draaien, die leelijke lange, rossige franje... alsof Mignon die draperie langs den mond zoo mooi zou vinden. Kijk hij lachen en knikken... zeker van pret om z'n eigen geestigheid. Hij vertelt bepaald die aardigheid van de laatste manoeuvre, daar komt hij tot in 't oneindige mee aanzeuren bij de dames, omdat hij er nogal succes mee heeft.’
Kuno beet zich op de lippen. Mignon hield het hoofd ter zijde gebogen, zoodat hij haar profiel kon zien; één troost ten minste.
Hij sleepte tante letterlijk met zich voort, om wat dichter bij de anderen te komen en het gesprek te kunnen hooren.
‘Zij lacht bijna niet, zij houdt hem op 'n afstand en is niet behaagziek... O, Mignon... mooie, lieve, éénige Mignon.’ Kuno zuchtte diep en zwaar. ‘Bah, kerel wat draai je met je oogen, 't is goed om dat kind er ziek van te maken.’
Kuno bleef woedend staan en stampvoette.
‘Waarom gaat nu dat duivelsche schelletje niet? Anders klinkt het ding altijd te vroeg,’ dacht de luitenant in zijn folterende afgunst.
‘Wat scheelt je, neef?’ vroeg de freule, verschrikt uitwijkend bij zijn woest gebaar.
Hij werd vuurrood en kwam tot zichzelven. ‘Neem me niet kwalijk, tante, ik...’
‘Je hebt zeker last van eksteroogen? Ja, we krijgen denkelijk regen!’ merkte tante droogjes op.
‘O proza, heiligschennend proza! Eksteroogen, oh!’ dacht de gekwetste luitenant ontzet.
Maar naar de loge moesten zij terug, besloot hij wanhopig, daar had hij zijn plaats achter de hare en daar kon hij geheel beslag leggen op haar aandacht; daar in die veilige, reddende loge kon hij zijn vriend geheel, ten minste bijna geheel, onschadelijk maken. Daar kon hij hooren wat er besproken werd. Ah... nu lacht ze en hij geniet; Eddy, Eddy, pas op!
‘Voelt u geen tocht, tante? Wij moesten onze plaatsen weer opzoeken, de pauze is bijna geëindigd.’
‘Ik ben volstrekt niet koud, neef.’
‘Maar het tocht hier werkelijk, tante,’ drong hij bijna smeekend aan, met zooveel overtuiging, dat de oude freule bleef staan en spottend zei:
‘Ei, ja, ik geloof ook, dat het tocht, ik vrees, dat je weinigje verstand al geheel is weggewaaid. Je moogt je wel in acht nemen, jongen! Geef dus den anderen een wenk.’
‘Goddank! Eindelijk het reddende woord. Goede tante!
Beslist drong hij zich tusschen Mignon en Eddy en maakte zich in een oogwenk meester van het gesprek. Heerlijk, zoolang hij over tante's kasteel en zijn kort verblijf aldaar sprak, moest Eddy z'n mond houden, omdat hij er niets van afwist.
Mignon scheen niet ontevreden over deze afwisseling en de luitenant vergat geheel, dat het tochtte, vergat zelfs tante en de gemakkelijke fauteuils in de loge.
En toen tante met den ongelukkigen Eddy een ernstig, geleerd gesprek begon, kon hem zelfs de heele opera niets meer schelen.
‘Wat ziet u er vroolijk uit, luitenant? En straks keek u zoo boos en geërgerd, alsof u op de gansche lieve wereld nijdig waart?’
De luitenant keek met welsprekenden blik in het lieve gezichtje, dat naar hem was toegekeerd zoo vriendelijk als in lang niet het geval was geweest.
‘Niet op de gansche wereld, juffrouw Mignon; slechts op dien onuitstaanbaren Eddy!’
‘Weet u wel, dat het heel leelijk is z'n vrienden te belasteren?’
‘Vergeving! Maar die jongen had ook zoo'n razend geluk, dat het iemand anders wel wee om het hart moest worden door het aan te zien.’
‘Zoo? waarde luitenant...’
‘Luister eens, juffrouw Mignon, zou u me niet het groote genoegen willen doen, mij Kuno te noemen? Bedenk toch eens, ik ben een broer van Alex en...’
Zij zag hem met groote oogen aan, verrast.
‘Dat gaat niet, luitenant.’
‘Waarom niet? Eddy dan? Iedereen, zelfs u noemt hem zonder gewetensbezwaren bij z'n voornaam. En ik, 'n arme jongen, die pas zoo ziek geweest ben en dus wel 'n beetje verwend mocht worden, ik word onbarmhartig voor het hoofd gestooten.’
Hij stond voor haar met gebogen hoofd, schalks klagend en natuurlijk, bijna jongensachtig. Zoo geleek hij op Floris en dat was in zijn voordeel.
‘O welk 'n bedelaarsgezicht. En dat van baron Van Forren!’
‘Staat die baron Van Forren in zoo'n slecht blaadje bij u? Laten wij hem dan als overleden beschouwen; ik geloof inderdaad, dat hij bij dat ongeval laatst met z'n paard is omgekomen. R.I.P. Hij was 'n armzalige vent en niet weinig verwaand, juffrouw Mignon, ik weet het, want ik heb hem goed gekend. Doch... van dooden spreken wij geen kwaad meer, niet waar? Er is dus tegenwoordig nog slechts een Kuno en dien Kuno kan ik uit eerlijke overtuiging bij u aanbevelen.’
‘Inderdaad, baron?’
‘Baron Van Forren is dood, mejuffrouw. En dood zijnde, spreekt hij nog...’
‘Mag van hem getuigd worden. Ik wil dus zijn nagedachtenis eeren!’
‘Mignon! Pardon, mejuffrouw! Wat heeft Kuno u toch misdaan? Hij is 'n brave, eerlijke jongen; alleen heeft hij het groote gebrek arm te zijn en dat... kan hij niet helpen!’
‘Geld bepaalt iemands waarde niet en overdaad is nog nimmer onmisbaar gebleken voor iemands geluk. Kuno mag niet klagen, er zijn er nog veel armer dan hij.’
‘Hij draagt een geheim met zich om en een groot verdriet. Zoudt u mij willen toestaan u de geschiedenis van dien armen Kuno te vertellen?’
Mignon verstond zijn blik nog beter dan zijn woorden. Zij werd doodelijk verlegen.
‘Als die Kuno een vriend van u is, moogt ge zijn geheimen niet verklappen, baron. En ik... ben niet nieuwsgierig,’ stotterde zij verward.
Hij verbleekte en zag haar smeekend aan. Meende zij dat in ernst? Werd hij niet begeerd of... zou hij misschien te laat gekomen zijn? O... dat moest hij weten.
Maar daar sloeg zij plotseling de oogen naar hem op met een blik zoo zacht en innig, dat hij alle zelf beheersching dreigde te verliezen.
‘Mignon,’ fluisterde hij teeder.
Schel, nijdig en doordringend trillerde het schelletje; de pauze was geëindigd.
Tante nam snel zijn arm, en Eddy was daar ook weer en keek hem achterdochtig en onderzoekend aan.
Brutale, nieuwsgierige vent! Dat t' ellendige prul, dat schelletje, nu toch nog te vroeg moest klinken. Maar dat was altijd.
Enfin, één troost had hij: in de loge zou hij dicht bij haar zitten en met haar praten en door iedereen benijd worden, terwijl Eddy heen kon gaan.
Arme vriend, je moet afscheid nemen, arme Eddy.
Eerst nu voelde Kuno een zweem van medelijden in zich opwellen voor den trouwen boezemvriend.
Eerst nu, terwijl hij hem onschadelijk maakte.
En nu zat hij weer bij haar en genoot in haar verrukking. Onafgewend bleven haar oogen op het tooneel gericht; zij leefde mede met die Mignon en verbaasde zich over Wilhelm Meister.
En die muziek... welk een genot zich te laten streelen door de zoete welluidendheid dier klanken.
‘Ach, ik zou wel altijd, altijd door willen blijven luisteren!’ fluisterde zij, toen de opera was geëindigd.
‘Hoe beviel Philine u?’ vroeg Albert lachend, terwijl hij Alex haar sortie omhing.
‘Die Philine! Ik vond haar... hoe moet ik 't zeggen? Zulke meisjes doen mij onaangenaam aan; maar misschien komt het daardoor, dat ik ze niet kan begrijpen.’
‘Troost je maar, Mignon! Zij beiden, de rechten, echten, kregen elkaar toch!’ riep Alex vroolijk uit.
Kuno bood tante zijn rechterarm en Mignon den linker.
Zoo schuifelden zij zoetjesaan tusschen het gedrang door.
Albert nam afscheid, toen hij Alex in het rijtuig geholpen had.
‘Neen, neen, broertje, ik kan niet tegen achteruit rijden en heb dus een plaatsje naast tante besproken. Mignon is er zoo goed tegen bestand en zal je wel naast zich dulden, als je 't haar vriendelijk vraagt.’
Alex zei dit plagend en kneep daarbij haar broer in den arm, hij mompelde iets, dat veel op een dankbetuiging geleek.
Mignon was de diepe schemering dankbaar, die haar blozen verborg.
Kuno zette zich naast haar.
(Wordt vervolgd.)