‘Maar zou je er beslist tegen zijn?’
‘Neen, dat niet. Het zou natuurlijk afhangen van zijn keuze, welke houding wij aannamen.’
Freule Fee lachte zacht en een weinig sarcastisch.
‘Ik geloof niet, dat Mignon veel hechten zou aan de genade van zulke welwillendheid. Ik denk, dat zij eer dankbaar zal zijn voor een beetje genegenheid dan voor rijkdom en een grooten naam.’
‘Zij is een lief schepseltje, kinderlijk en natuurlijk,’ zei de barones peinzend.
‘En mijn erfgename, mits zij naar mijn keuze huwt, en ik zal goed uitzien, dat geen hongerig jonkertje haar meevoert. Daar is het kind veel te goed voor. Het is mijn vaste voorwaarde, dat ik Mignon aan geen man afsta, die niet evenveel vermogen heeft als zij zelve.’
‘En wanneer het meisje haar liefde schenkt aan een man, die arm is?’
‘Haar liefde!’ De freule werd toornig en stond driftig op. ‘Onzin, wat is liefde? Haar liefde heeft het arme dwaze kind reeds lang gegeven aan iemand, die te hoog stond om naar zulk 'n nederig blauw bloempje te kijken. En dat... dat vergeef ik hem nooit. Zij mag kiezen wien zij wil, desnoods een eenvoudigen jongen; maar hem, die zelfgenoegzame hoogheid, nimmer! Of ik... trek er mijn handen van af. Veertien dagen na dit gesprek betrok de freule een vroolijke woning op een der mooiste punten van de stad.
Mignon maakte toilet voor de opera. Zij had de freule bij het kleeden en kappen geholpen en nu trok zij vlug het nieuwe kleed aan, dat haar weldoenster haar had geschonken.
Haar ietwat vreemde schoonheid kwam er heerlijk in uit en het scheen toch buitengewoon eenvoudig. Freule Fee had wel goed gekozen.
Een handige kamenier kapte haar prachtige lokken en wist er ondanks haar ervarenheid bijna geen weg mee. Het spraakzame meisje babbelde over alles en nog wat met de jonge dame, die tot haar verwondering zich alle goede dingen der aarde zoo kalm liet welgevallen en er droomerig over peinsde, zonder, ooit in verrukking te komen.
Eindelijk sloot de kameniér een enkel parelsnoer om den hals der jongedame, legde de handschoenen en den waaier gereed en verwijderde zich.
‘Wat 'n vreemd meisje,’ dacht zij, onwillekeurig nog eens omziende naar het lieftallige wezen vóór den toiletspiegel. ‘Dat laat zich den ganschen winter aanbidden en het hof maken en weigert het eene aanzoek na het andere. Ik begrijp er niets van. Maar als 't mij overkwam, ik zou wel...’
Mignon steunde het hoofd op de hand en droomde weer haar oude zwaarmoedige droomen. Maanden van onafgebroken genoegens lagen achter haar; zij had in schitterende gezelschappen bewondering en hulde genoten; ver, heel ver was de herinnering teruggedrongen aan de kleine, arme Mara, die langs de huizen zong en wier moeder van den arme begraven was, wier vader van gebrek gestorven was.
Het gevierde pleegkind der rijke freule Van Forren had immers niets met haar uit te staan. En toch trad zij nu langzaam voor den spiegel en wierp een onderzoekenden blik op haar beeld.
‘Ben ik dat waarlijk zelf?’ vroeg zij onbewust halfluid.
‘Ja, Mignon, ja, je bent het zelf en ik zou denken, dat je er wezen moogt. Wat zal de Mignon, die wij straks zullen hooren, een schaduw wezen bij jou. Als je mij met gelooft, vraag het maar aan Eddy.’
Verrast en verlegen draaide de bespiede zich om.
‘O, Alex! Wat ben je mooi!’ riep zij oprecht bewonderend.
‘Is dat waarheid, Mignonnetje? Lieg je niet om me te troosten?’
‘O, neen, wat staat je dat kleedje prachtig, tante Fee heeft smaak.’
‘Dat zie ik aan jou! Zal ik dus heusch niet te veel bij je afsteken?’
‘Ben je daar bang voor?’ Mignon glimlachte nu toch ook.
‘Albert komt ook. Luister eens, kind, wij moeten eens een kwartiertje openhartig babbelen, we hebben nog ruim den tijd.’
Alex zette zich op een verguld tabouretje en Mignon, gedreven door een wonderlijke aandoening, hurkte vertrouwelijk aan haar voeten neer. Zóó vormden zij een betooverend groepje.
Zij waren zoo geheel aandacht voor elkaar, dat zij het zachte frou-frou van een zijden sleeprok niet hoorden. Evenmin zagen zij, dat twee grijze oogen op haar rustten.
Tante Fee stond tusschen de gordijnen en sloeg haar gade; zorgvuldig droeg zij een ruiker, waaraan een kaartje hing.
‘Nu willen we eerlijk alles opbiechten, niet waar, Mignon? Het zal mij wel niet gemakkelijk vallen, maar... Zeg eens, heb je er nog geen spijt van, dat je je verloving met Albert hebt verbroken?’
Verschrikt hief de gevraagde het hoofdje op. ‘Hij heeft daar toch niet over gesproken?’ vroeg zij angstig.
‘Zou je daar dan niet blij om zijn?’
‘Neen, neen, maar... het is niet zoo, wel?’
‘Heb je er heusch geen oogenblik spijt van gehad?’ drong Alex aan en haar oog blikte schier smeekend in de donkere oogen der vriendin.
‘Nooit! Waarom kwel je mij daar mee?’
‘Ben je heel zeker van je zelve? Zou het je geen leed doen, als hij... als Albert een ander meisje koos?’
Er beefde iets in haar stem, dat vreugde en angst te gelijk was; een blos van opgewondenheid gloeide op haar vriendelijk gezichtje.
Mignon rees op en greep Alex' hand.
‘Is het waar? Kan dat mogelijk zijn? Alex... gij moet het wezen, niemand anders dan jij! Wat heb ik dat dikwijls gewenscht!’
‘Werkelijk? Ja, het is waar, Mignonnetje; hij zegt, dat hij... dat hij van mij houdt. Als ik jou aanzie, durf ik het nauwelijks gelooven. Maar hij zegt, dat het zoo is, en dat maakt mij zoo gelukkig, dat ik niets meer kan doen dan gelooven, alles gelooven. Ben je er niet boos om, Mignon? Zullen wij heusch vriendinnen blijven?’
‘Ik ben in lang niet zoo vroolijk geweest. Kom, dat moet tante hooren, ga mee!’
‘Vertel nog niets; Albert heeft nog geen toestemming gevraagd, hij wil morgen met papa en mama spreken. Klinkt dat niet vreemd? Morgen zal ik alles aan die goede tante vertellen. Ach, Mignon, ik kwam hier met 'n angstig hart, dat heelemaal niet bij mijn jubelend geluk paste; ik was zoo bang, dat jij het niet prettig zoudt vinden. En nu ben ik zóó gelukkig, dat ik allebei mijn armen eens in de lucht moet steken, ik zou wel willen vliegen.’
‘Zoo moet het ook zijn, Alexje, anders is het 't rechte niet. Jullie passen zoo goed bij elkaar. O, wat heb ik 'n heerlijken avond, op zóó goed nieuws had ik heden niet meer gerekend.’
‘Nu wordt het jou beurt, Mignon. Ik wed, dat Eddy ook naar Mignon komt luisteren, d.w.z. luisteren naar de Mignon in de loge, niet naar die van het tooneel.’
‘Plaag me niet, Alex!’ zei het meisje bijna smeekend en ernstiger dan voor de kleine scherts wel noodig scheen.
‘Vergeef me, beste meid! Ik heb medelijden met dien armen Eddy. Kuno neemt hem zijn hulde jegens jou erg kwalijk en jij bedankt er nauwelijks voor. Eddy is 'n beste jongen, ik mag hem heel gaarne. Er is iets ernstigs en zachts in hem en te gelijk blijft hij een flinke, lustige jongen. Kuno heeft nooit een beter en oprechter vriend gehad dan hem.’
‘Ik trouw niet, Alex, doe geen moeite, mijn ondeugende advocaat!’
‘In Godsnaam! Kuno 'n oude vrijer en jij een oude vrijster.’
(Wordt vervolgd.)