[Nummer 20]
Voorjaar.
Naar de aquarel van J.G. Vogel.
Wat is ons land toch rijk aan ruime, heldere watergezichten! Zie eens naar onze plaat, zonder veel fantasie kunt ge ze u in kleuren denken: bleek-blauw, van luchtige zomerwolken over-waasd, de hooge hemel, 't stille water spiegelend eronder en de oevers, groen, aan weerszijden. Maar wat een schakeeringen van bleek-teeder, zilverig licht- tot diep-donker schaduwgroen!
Er vaart een ritselend ruischen door het pluimige riet, en de schrale wilgentwijgen aan den rechteroever staan te zwiepen in den dartelen lentewind.
De hengelaar, die daar zoo kalm in zijn bootje zit, rustig tusschen al dat sidderende, levende groen, heeft meer oog voor het dansen van zijn dobber dan voor de schoone natuur. Hij ziet ze dan ook iederen dag, hij is een Hollandsch buitenman en heeft, als de meeste menschen, weinig belangstelling voor wat hij aanhoudend rond zich ziet. Maar met den Hollandschen schilder is dit anders: al brengt hij weken en maanden in deze landelijke eenzaamheid door, toch toont het buiten hem iederen dag, ieder moment een ander wezen. Nu eens is het de wijde vaart der zomerwolken, die hem kijken doet, dan weer de matte glans van maangeglim over strak water; den eenen dag zweeft er een bleeke regennevel, waar de zon, van heel diep, haar brekende stralen doorheen zendt; den anderen hangt, zwaar en dreigend, een dik-donkere onweerslucht over het duister-bewogene water. Maar ook lichte tintverschillen, zeldzaam-oogenblikkelijke licht-effecten merkt zijn geoefend oog en in zijn gevoelige ziel is alreê het beeld geboren van een nieuw, de schoone natuur schoon en zuiver weergevend kunstwerk.
voorjaar, naar de aquarel van j.g. vogel.