telkens weer rende hij over de lijken en zij hoorde Floris zoo luid, zoo luid lachen en roepen: Leer om leer! Tante haatte ons! Tante deed niets voor ons! Hoera, erfenisjagers!
Dan weer sprongen de katten thuis in kasten en schalen en snoepten, en Alex verdreef ze en hield de wacht. De honden liepen alle van haar weg en... dáár was die vreeselijke ruiter weer...
‘Genade!’ kreet tante Fee.
‘Erfenisjagers!’ gilde Floris sarrend, ‘hoera!’
Zoo droomde zij voort, den ganschen nacht. Toen het eerste morgenlicht vriendelijk naar binnen keek, lag de arme vermoeide freule Felicita eindelijk in een rustigen slaap verzonken.
Alex stak haar hoofdje door een kier en verdween weer met 'n tevreden knikje.
En Floris lachte in zijn slaap en dronk weer champagne.
En Albert... snorkte diep en leed niet aan droomen. Zijn slaap hield zich met geen poezië op, daarvoor had hij de dagen, de heerlijke dagen. -
Tante Fee was hersteld en zou weer naar haar slot terugkeeren. Zij was nog even stil en teruggetrokken als bij haar komst; nog even scherp en nauwlettend namen haar grijze oogjes alles op. Maar in die oogen lag toch nu en dan een nieuwe uitdrukking; een zacht, haast weemoedig mijmeren, alsof zij ver, heel ver terugstaarden in het verleden.
Mevrouw Ter Meer hielp haar eenige toiletartikelen inpakken.
‘Ik hoop van harte u spoedig weer hier terug te zien, niet als patiënte, maar als een lieve gast, freule Van Forren,’ zei de gastvrouw op vriendelijken toon.
Freule Fee wilde het hoofd schudden.
‘Ik ben oud en geen lieve gast meer; ik pas beter in mijn oude huis daarginder, dan hier tusschen al dat jonge goed,’ antwoordde zij zacht en schier mistroostig.
‘Och, ga u niet weer opsluiten tusschen die kille muren, in die spookachtige zalen. Heeft uw verblijf hier tusschen al dat jonge, bezige leven u dan niets geen goed gedaan?’
‘Jawel, maar ik wil mij niet laten verwennen, ik wil mij op mijn ouden dag niet weer blootstellen aan teleurstellingen, aan bedrog en leed....’
‘Verwacht u dan niets beters van den omgang met de menschen; wie heeft zich zoo aan u bezondigd, dat hij zoodanig uw oordeel vergiftigde?’
De oude freule sloeg verschrikt de oogen op naar de nog altijd mooie vrouw en zuchtte diep.
‘Stil, stil!’ riep zij afwerend en haastte zich om maar weg te komen.
‘Kan ik dan niets meer voor u doen?’
‘Zeker! Als ik maar vragen durfde.’
‘Vraag gerust, lieve freule!’
‘Geef mij uw dochtertje mede. Alex heeft zoo weinig gezelschap en zij kunnen u toch alle dagen bezoeken.’
Verrast riep mevrouw Ter Meer uit: ‘Mignon?’
‘Ja, Mignon!’ zei de freule ernstig en toen, bijna smeekend als een kind, drong zij aan: ‘geef haar verlof, eenige weken dan maar.’
‘Natuurlijk! Uw verzoek verraste mij alleen maar. Ik dacht... nu, ik dacht, dat u niet van onze Mignon hield.’
‘O, die schoone, bevoorrechte schepsels, hoe wreed zijn zij toch! Niet van haar houden? Neen, ik wil niet van haar houden, ik wil van niemand houden die mooi is, en ik moet het toch. Dat is juist het vreeselijke!’
‘Wonderlijk schepsel,’ dacht de doktersvrouw, toen zij heenging om Mignon te waarschuwen. ‘Wie of wat mag haar zóó gemaakt hebben?’
Een uur later ging freule Fee heen, links door Alex, rechts door Mignon gesteund.
Floris fluisterde de doktersvrouw toe: ‘Wat dichterlijke vereeniging, drie bloemen!’
‘Tot welk soort behoort uw oude tante dan, Floris?’
‘Als zij geen herfstblad is, dan is zij toch zeker een stijve chrysanthemum!’
Mevrouw Ter Meer lachte.
‘Zoo! En Alex?’
‘Een aardige jonge roos!’
‘Ah! En Mignon?’
Peinzend boog de knaap het hoofd.
‘Mignon heeft zoo iets vreemds... ik denk altijd, als ik haar zie, aan mijn lievelingsbloem, de bleeke, geheimzinnige tuberroos, die zoo geurig is!’
Mevrouw Ter Meer hief met haar vinger zijn gezicht naar haar op.
‘Dwaze jongen. Je wilt toch geen dichter gaan worden?’
‘Misschien later!’ En in lachen uitbarstend, riep hij, weer overmoedig wordend: ‘Later, als ik tante's erfenis te pakken heb; dan kan ik mij die weelde veroorloven, weet u!’
‘Kom spoedig terug, freule,’ riep de dokter de vertrekkende na, ‘maar met gezonde voeten.’ En zijn vrouw toefluisterend, voegde hij er bij: ‘En met 'n gezond hart!’
Zij glimlachte hem hoopvol toe.
Albert nam eerst in de laan afscheid. Mignon diep in de oogen ziende, fluisterde hij haar toe.
‘Je werd er boos om, dat we geen familie zijn, en dat is juist 't beste van alles!’
Mignon begreep hem nog niet; zij had maar half geluisterd.
‘Niet waar, Mignon?’ drong Albert zacht aan.
Zij glimlachte, eenigszins verstrooid, maar die glimlach was voor Albert hoop genoeg en toen Alex nu nadertrad, nam hij zoo gelukkig en plagend afscheid, dat het freuletje na zijn heengaan tot Mignon zei:
‘Wat 'n aangenaam mensch is toch die broer van je!’
‘Kom nu, kom nu!’ riep tante zenuwachtig en gehaast en Floris, die haar wilde vooruitsnellen, bijna met geweld weerhoudend.
Zij gingen het slot binnen en, o wonder! tante Fee liep Vondel bijna zonder een groet voorbij.
(Wordt vervolgd.)