Langs de voegen zijn deze zware steenen, waaruit de klaagmuur bestaat, op een breedte van ongeveer twee centimeters minder verheven dan het overige langwerpig vooruitspringend vierkant. Alle steenblokken van dien tijd hebben dezelfde teekening en zijn daaraan telkens te herkennen, waar men ze gemetseld vindt in muren en tusschen steenen van lateren tijd.
Mannen en vrouwen, kinderen en grijzen van het Israëlietische volk weenen hier, vooral op den Vrijdag, met groot geween. De meeste Joden zijn gekleed in wit-vuile tunica's, waarover in den winter van de schouders tot de voeten een lange jas hangt van paars of blauw fluweel zonder sneê, waarvan de boorden, met een soort van vuil-geel bont afgezet, van den hals recht af naar beneden komen, terwijl ze een weinig van voren van elkaar hangend, de vuile tunica laten zien. De meesten dragen lage hoedjes met smallen rand van westersch model, en onder die hoedjes komen langs de slapen de bekende Talmud-krullen uit. De jongeren vooral zijn mager en slank, maar vuil-wit van kleur. De vrouwen zijn meestal gesluierd op een wijze alsof zij een beddelaken hebben geslagen over haar hoofd; welke sluier van achteren het bovenlijf bedekt, van voren bijna afhangt tot den grond en òf wit òf gekleurd is in een bonte donkere tint.
Sommigen van hen zitten neergehurkt op den vuilen grond aan de overzijde van de steeg, lezen in hun bijbel en blikken van tijd tot tijd met betraande oogen naar den muur. Anderen, en dezen maken verreweg het grootste getal uit, hebben de rechterhand gebogen boven het hoofd en leunen daarmee tegen den muur, terwijl hun hoofd een weinig voorovergebogen op den krommen elleboog steunt en neerziet in het boek, dat de linkerhand naar boven houdt. Half zingend, half neuriënd op klagenden toon lezen zij de klaagliederen van Jeremias, den profeet.
Men moet hen zien en hooren bidden: zien hoe bij sommigen dikke tranen langs de wangen vallen, die innig-droevig zijn geplooid; hooren hoe dat bidden opklimt uit een vermorzeld hart om de zonde van het volk, met de onsterfelijke hope op de redding, die eenmaal komen moet. En als gij dat alles hebt gezien en gehoord, om het nimmer te vergeten, gaat gij heen vol vrees voor den rechtvaardigen God, Die zoo diep Zijn uitverkoren volk vernederd heeft, dat het hier voor geld, in zijn eigen stad, aan den voet van zijn eigen tempel nog het recht moet koopen, te mogen schreien over zijn eigen diepen val en bidden om verlossing en heil.
het doode land: Het graf der Koningen.
Weent en bidt de eeuwen door: de Heer blijft niet doof, ook niet voor u; en aleer Hij, Die geweend heeft over u, Die in waarheid ook uw Messias was, hier te Jerusalem wederkeert met Zijn loon en met Zijn straf, zal ook uw gebed verhoord en zullen uwe tranen gedroogd zijn.
Wat de Joden uit vreemde landen doen, wanneer zij voor het laatst bij den klaagmuur hebben geklaagd, deden ook wij. Gelijk zij staken wij een kleinen ijzeren spijker tusschen een der voegen van den steenen muur bij de duizenden spijkers, die sedert onheugelijke tijden door de joodsche pelgrims ter gedachtenis in alle voegen gestoken zijn. De ware beteekenis daarvan heb ik echter niet kunnen achterhalen.
Nog een ander overblijfsel uit Salomon's tijd doet ons denken aan dezen grootste der Koningen van Israël.
In het Zuid-Oosten van Jerusalem op den berg der Ergernis, zooals hij nog heden genoemd wordt, den berg waarop Salomon in zijn ouden dag tempels ter eere der afgoden van zijn heidensche vrouwen stichten deed, staat nog een monolieth, die zes meters lang en vijf breed is. Zijn eenig versiersel is een Egyptische kroonlijst. De ingang ervan is naar het westen gekeerd en van binnen ziet men een klein voorportaal met een groot vierkant erachter waarvan de muren twee nissen hebben. Waarschijnlijk is dit nog een van de vele tempeltjes, die Salomon op dezen berg ter eere der afgoden zijner vrouwen verrijzen deed.
Zijn broeder Absalon, de ongelukkige, maar meest geliefde zoon van David, heeft zijn naam tot heden toe nog aan veel grooter monument verbonden.
In het dal van Josaphat, dat tusschen den Olijfberg en Jerusalem ligt, aan den oostkant dezer stad, ligt dit monument met den naam van Absalon's Graf. Het is een van de meest sprekende overblijfselen van geheel Jerusalem, waarvan de lijnen door u nooit vergeten worden en dat altijd onmiddellijk, onder tal van platen en teekeningen, te herkennen is.
Het is van steen met vuil-gele kleur; maar 't is niet gemetseld. 't Is vierkant en gehouwen uit den berg. De zijden van dit vierkant zijn elk 6.85 meter breed bij een hoogte van 6.50. Elke kant heeft twee kolommen en twee halve kolommen, die tusschen pilasters staan met kapiteelen van Ionische bouworde. Op deze kapiteelen staat aan alle vier zijden een fries in Dorischen vorm met offerschalen en de bekende Dorische driedubbele groef, waarboven een Egyptische kroonlijst loopt. Alles: kolommen,
(Zie het vervolg op blz. 106.)