Van het oorlogsveld in Oost-Azië.
De oorlog in het Uiterste Oosten moge al niet - zooals bij den Zuid-Afrikaanschen oorlog het geval was - buitengewone sympathie wekken voor een der strijdende partijen, belangstelling vraagt hij wel. En omdat voor de eerste maal een Europeesche mogendheid een Aziatische als ebenbürtige tegenover zich vindt, èn omdat niemand voor het oogenblik weet of voorspellen kan, wat uit dezen oorlog kan voortkomen: of hij beperkt zal blijven tot den tegenwoordigen omvang, dan wel half Europa mede in vlam zal zetten. De regeeringen en de diplomaten doen hun best, zeker, maar met regeeringen en diplomaten kan men er nooit gerust op zijn, in welke richting hun werkzaamheid zich ontwikkelt.
In dit nummer doen wij den lezer kennis maken met de beeltenis van eenige mannen, die vermoedelijk geroepen zullen zijn, op het terrein van staat- of krijgskunde een eerste rol te spelen in het drama van vuur en bloed, dat in Oost-Azië zal worden afgespeeld.
Aan de Russische zijde vinden wij den onderkoning Alexejef en de generaals Koeropatkin en Linewitsj. Eerstgenoemde, een man van ongeveer 50 jaar, heeft den admiraalsrang en wordt geroemd als iemand van groote energie en werkkracht. De tweede, tot voor korten tijd minister van Oorlog, is benoemd tot opperbevelhebber van al de Russische strijdkrachten in Oost-Azië. Aan den Russisch-Turkschen oorlog, nu een kwarteeuw geleden, nam hij een werkzaam aandeel; maar ook in Azië is hij geen vreemde, daar hij het vorig jaar een inspectiereis door Mantsjoerije maakte en toen ook een bezoek bracht aan Japan. Generaal Linewitsj, reeds 65 jaar oud, vocht als kolonel in den Turkschen oorlog, is nu al meer dan tien jaar in Azië en stond in 1894 aan het hoofd der internationale troepen, die Peking bestormden en innamen. Hij is bevelhebber der Russische strijdmacht in Mantsjoerije.
Van Japansche zijde is bekend als een bekwaam staatsman markies Ito, terwijl de veldmaarschalk Jamagata in den oorlog met China schitterende overwinningen bevocht, en admiraal Togo de man is, onder wiens leiding het Japansche eskader staat, dat, onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog, den Russen in de haven van Port Arthur zoo ernstige verliezen toebracht.
Voor Rusland is de grootste moeilijkheid in dezen oorlog wel deze, dat het terrein van den strijd zoo ver van zijn operatiebasis af ligt. Reusachtig is de afstand van Rusland naar Port Arthur en Wladiwostok; troosteloos de landstreek, die de soldaten hebben door te trekken, nijpend de beruchte Siberische koude.
Een tocht door de vlakte van Mantsjoerije, die nergens beschutting biedt en welks bodem een beeld is van de droevigste verlatenheid, is voor mensch en dier bijna zoo afmattend en gevaarlijk als een veldslag. Sneeuw en ijs en koude, eenmaal Ruslands bondgenooten tegen Napoleon, zijn thans zijn ergste vijanden. Zij bemoeilijken in hooge mate de operaties en verlammen de reuzenkracht, die Rusland met zijn millioenen anders tegen Japan in het veld kon brengen.