zestal begon te blaffen. Alex verliet snel haar bespiedersplaatsje en wandelde terug. Toen zij op het slot was teruggekeerd, kwam de oude kamermeid haar zeggen, dat de freule haar wachtte.
‘Wat zullen wij nu weer hebben?’ dacht zij en stapte gehoorzaam naar de kamer harer tante, met al de honden achter zich.
‘Wel, tante, u hebt me laten roepen?’
De oude freule zat weer in de vensterbank en staarde uit het venster naar de kraaien, die over het binnenplein stapten.
Zij keerde zich bij de vraag van haar nichtje niet om.
‘Is het al vacantie? Voor de scholen, meen ik?’ vroeg zij terug.
Alex was verbaasd.
‘Volgende week krijgt Floris vacantie, overigens weet ik er weinig van, tante.’
Een oogenblik bleef het stil.
Alex zag met gespannen aandacht naar het strakke gelaat der oude freule, dat zij nauwelijks even van ter zijde zien kon.
‘Alex!...’
‘Tante?...’
‘Blijf je bij je besluit van vanmorgen?’
‘Natuurlijk, tante!’
‘Je moest het niet doen!’
‘U kent de voorwaarde, tante.’
Plotseling keerde de oude freule zich om en richtte zich op.
‘Ik ken mijn jongste neefje nauwelijks... is hij 'n aardige jongen?’
Alex hoorde duidelijk verlegenheid in de stem der tante.
‘Dat hangt van den smaak af. Floris is jong, wild en plaagziek en brutaal als de musschen. Een jongen, tante, een aardige, oprechte, goedhartige jongen, die er uitflapt wat in zijn hoofd opkomt. Ieder, die hem kent, houdt van hem. Maar ik vrees... dat hij in uw oogen weinig genade zou vinden.’
Uitdagend blikte het meisje in de scherpe grijze oogen der oude dame.
‘Ik wil hem leeren kennen, Alex.’
‘Zoo?...’ Alex was verbluft.
‘Ik... ik zal hem uitnoodigen... Alex, blijf jij dan ook? Of heb je aan je broer geen gezelschap genoeg?’
‘Als het u aangenaam is, blijf ik, tante. Is het een opoffering voor u, dan ga ik liever heen.’
‘Je moet blijven, Alex, ik ben nu al aan je gewend.’
Alex gaf zich gewonnen.
In haar hart juichte het: ‘Floris hier? Tante, je bent al half genezen!’
Maar zij paste er wel op haar pret niet te verraden.
Nu de freule zekerheid had, dat haar nichtje blijven zou, herwon zij ook weer de gewone vinnige zekerheid.
‘Ik stel belang in je, Alex. En ik wil iets van je trachten te maken. En het zal dien lichtzinnigen kleinen jongen ook tot nut zijn, eens een vacantie door te brengen in een stille, ernstige omgeving.’
‘Tante...’ en Alex kon nauwelijks haar ernst bewaren, ‘ik waarschuw u in uw eigen belang. Ik ben bang, dat Floris uw stilte zal verstoren.’
‘Of ik leer hem stil zitten en ernstig zijn.’
‘O, tante!’ Alex begon te lachen.
‘Ik zal hem uitnoodigen,’ zei de oude freule beslist.
En zij deed het.
‘Floris kom! Je tante Felicitas.’
Aldus luidde het eigenhandig schrijven, dat bij de familie Van Forren groote opgewondenheid verwekte.
Tante zelf een brief aan Floris schrijven! Er gebeurden wonderen. Of zou de wereld nu spoedig vergaan?
‘Mars! Ik ga daar mijn eerste zaak bepleiten,’ spotte het jonkertje tegen zijn broer den luitenant.
‘Zoo? En welke is die eerste zaak?’
‘De jouwe! Je toekomst en daardoor het heil van den staat, van 't leger bovenal.’
‘Wil je wel 's zwijgen!’
‘Ja! Tot zoolang ik bij tante Felicitas ben; daar haal ik dan m'n schade in. Overigens... je moest wat welwillender wezen tegen iemand, die je heele lot, je wel en wee in z'n handen, of liever, op 't puntje van z'n tong heeft.’
‘Jij! Brutale kwajongen!’
‘Nu... ik zwijg... tot bij tante Fee en dan... wraak!’
‘Die zij je gegund!’
‘Floris; als jij 't waagt onbe...’
‘Stil, mama, wees niet bevreesd. Uw Floris heeft 'n edele, groote ziel, al heeft niemand uwer dit tot nog toe begrepen! Ik wreek me, ja; maar hoe wreek ik me! Vurige kolen zal ik stapelen op het hoofd mijns wreeden broeders en hem met de weldadige voorspraak mijner welsprekende tong beloonen, voor al wat hij aan mij misdeed!’ En met zeer goed weergegeven geestdrift strekte hij beide armen uit en bazelde: ‘Ja, Floris wil groot zijn in zelfbeheersching en vergevingszin.’
‘'t Geluk helpe je!’ zei de luitenant ernstig.
Den dag voor Floris' vertrek kwamen er brieven van Alex. Ook Floris en de luitenant ontvingen er een van hun zuster.
Floris dook met den zijnen in een hoekje van de sopha en verdiepte er zich in met zeldzame aandacht.
Alex deelde hem mede wat haar tante tot haar jongste besluit geleid had. Na eenige bladzijden vol vertellingen, lessen en plagerijen, schreef zij:
‘Kom dus spoedig, Floor, en breng een zotskap mee. Tante moet lachen leeren, lachen tot elken prijs. Mama had gelijk toen zij mij zeide, dat tante goedhartig was. Zij wàs het en zij zal het weer worden, als je me trouw helpt. Zij is diep ongelukkig in haar menschenhaat en dierenvergoding. Leer jij haar lachen, vroolijke Floor!
‘Maar bind je maag toe, als je op reis gaat. Tante is goedig en mild, maar... reken niet op een versch eitje bij je ontbijt. Tante vindt het misdadig eieren te verorberen. Zij zegt: kippen leggen geen eieren voor ons plezier!
‘Denk niet, dat hier ooit in de keuken een braadlucht geurt; dat je ooit een kippenboutje of iets dergelijks tusschen de tanden zult krijgen. Tante zou je voor een moordenaar uitschelden en je erger achten dan een kannibaal. En het vee! Florisje, er is hier een fraaie menagerie; wij willen er eenige exemplaren van dresseeren.’
De luitenant las al even aandachtig, al was zijn nieuws van geheel anderen aard.
Alex schreef zoo uitvoerig, buitengewoon uitvoerig:
‘Beste broer, je weet, dat ik van huis ging met de beste voornemens wat geduld en volharding betreft. En nu zijn wij toch slaags geweest, tante en ik. Van mijn leven heb je al genoeg uit mijn vorige brieven vernomen; je beseft reeds lang, dat het geen leven zou zijn zonder een enkele schermutseling.
‘Dat tante er toe overging, Floris te vragen en dat nog wel zonder dat ik haar den raad er toe gaf, mag veilig als een overwinning worden beschouwd.
‘Het zou mij moed gegeven hebben te weten, dat onze dolle Floris komt en hij is er zeker niet minder welkom om, dat ik reeds een nieuwe, heerlijke afleiding heb gevonden.
‘Ik ben met de lieve familie Ter Meer reeds bevriend. Jongen, wat prettige huishouding is dat! Ik ga er zoo dikwijls heen als mij mogelijk is, en ik ben overtuigd, dat tante genezen zou zijn, wanneer zij een dozijn malen den voet over dien drempel daar zetten wilde. Helaas, hoe haar daartoe te bewegen?
‘Albert ter Meer schildert het portret mijner nieuwe vriendin, de lieftallige Mignon.
‘Broertje, dat is nu het mooiste meisje ter wereld! En een stem;... als zij spreekt herinner ik mij al wat ik ooit van sprookjes gehoord en gelezen heb. 't Is soms het neuriën van den zangvogel, dan weer als het luiden van een klokje. Wil je weten hoe Mignon er uitziet? Zij is lang en loopt zoo sierlijk op haar smalle voetjes als een gazelle. Als Albert haar schildert, draagt zij een herderinnenhoed met klaprozen, en haar prachtige vlechten hangen over haar schouders als twee zwarte slangen. En dan droomen haar sterre-oogen sprookjes. Was ik ook maar zoo mooi; ach, broertje, ik heb zoo'n wanhopig jongensgezicht en wanneer ik Mara aankijk, vind ik me zelf zóó vreeselijk leelijk, dat ik er wel om huilen kan. Wat is het toch heerlijk, zoo mooi te zijn! Tante zou, als zij deze verzuchting las, de handen boven haar hoofd ineenslaan over zooveel goddelooze ijdelheid. Zij haat alle mooie menschen! Zij heeft Mignon eenmaal op de snibbigste wijze weggezonden, uit ergernis over haar beeldig gezichtje.
‘Vanmorgen zei ze: ‘Floris komt nu, maar de luitenant wil ik niet zien; ik wil hem nóóit zien! Ik heb een afkeer van sabeldragers!’
‘Je kansen staan slecht, arme jongen. Waarom ben je geen leelijke sproetige zuster van mij?
‘Ik mag Mignon ook niet ontvangen; alleen den dokter ontvangt zij en zij heeft zelfs met mevrouw Ter Meer geen kennis willen maken. Mal oud mensch, hé?
‘Hoe oud Mignon is en hoe zij heet? Ik vertel het je maar niet, omdat tante je verboden heeft hier te komen en je haar dus nimmer zien zult...’
Er stond nog veel meer in den brief, maar de luitenant had er zoo weinig belangstelling voor als nog nimmer.
Slechts dit eene gedeelte herlas hij en hij glimlachte om de ondeugende plagerij van zijn zusje.
Maar... hoe kwam Alex, die altijd zoo tevreden was, aan dwaze verzuchtingen over haar denkbeeldige leelijkheid? Wat zou daar wel achter steken?
Ah!... de schilder! Wellicht, neen, hoogstwaarschijnlijk een bleeke, kwijnende jongeling, met fladderende lokken, weemoedige, blauwe oogen, 'n slordige das à la Lavalière en een fluweelen buis.
De luitenant schoot in den lach bij deze voorstelling. Hm, 'n schilder en freule Alex van Forren... bespottelijk.
De aristocratische luitenant vermaakte zich met dit denkbeeld, als een kind met z'n speelgoed.
Den volgenden morgen bracht hij Floris naar den trein. De bengel spotte en was luidruchtiger dan ooit, maar hij wilde dan ook niet weten, dat hij wat onder den indruk was geraakt. 't Is ook niet alles, bij 'n freule Feeks te gaan logeeren...
‘Floris, heb je je zotskap bij je?’ was Alex' eerste vraag, toen Floris op het perron stapte.
‘Nou, of ik! Maar waar is tante?’
Hij keek nieuwsgierig rond.
Alex lachte. ‘Verbeeld je maar niet, dat tante zelf zoo'n nietig persoontje zal komen afhalen. Je bent maar 'n mensch; maar 'n man zelfs.’
‘O jeminée, het kan goed worden, geloof ik. Vertel er mij nu 'ns alles van. Ik zal die ouwe tante wel aan 't lachen krijgen.’