Mignon.
Roman door Agatha de Haan.
(Vervolg.)
Reeds in de gang voelde Alex neiging tot lachen.
Overal dieren...
Op den drempel bleef zij verbluft staan.
De oude freule zat in de vensternis en had verscheidene servetjes op den arm. Om haar heen zaten een half dozijn katten en evenveel honden; aandachtig en stil, met opgeheven kop wachtten zij hun beurt af.
‘Vondel!’ riep freule Fee, met een stem zoo ernstig-plechtig, dat Alex zich ijlings op de lippen beet om niet in lachen uit te barsten.
De fraaie grijze Kees kwam gewillig nader en liet zich een servet voorbinden. Aldus uitgerust liep hij voorzichtig naar een hoek en bleef daar rustig wachten.
‘Multatuli!’ vermaande de oude freule liefderijk. Multatuli, die er last van had lichtelijk uit zijn humeur te raken, kwam nader, liep tegen Faust aan, die naar hem beet en ging gelaten voor zijn meesteres zitten.
Zij strikte hem het servet om den hals en toen hij terugging, grauwde hij Faust aan en ging toen met 'n nijdig gezicht naast den wijsgeerigen Vondel zitten.
‘Byron!’
De schoone, droomerige hazewind stapte nader, werd eveneens met 'n servet omhangen en ging daarna in de rij zitten.
Multatuli deed heel zacht brommend van zijn slechte stemming blijken.
Na Byron kwamen Dante en Shakespeare aan de beurt...
Het was een potsierlijk gezicht, de ijverig-bezige vrouw met grijze haren en langs den wand die rij van honden, allen met servetten voor, wachtend op hun ontbijt.
Na de honden kwamen de katten; freule Fee had het druk.
Het ‘goeie morgen, lieve tante,’ bestierf Alex op de lippen, toen zij al dat dierengewoel zag en te midden daarvan de oude vrouw, die hun allen hun plaats wees aan tafel.
‘Morgen, tante!’ stotterde Alex, langzaam binnenkomend.
De freule zag onverschillig even op.
‘Gemorgen, kind.’
‘Hebt u goed geslapen, tante?’
‘Slecht... bitter slecht! Ik heb geen oog kunnen sluiten van zorg en kommer over onzen armen patiënt. Het lieve dier heeft bepaald veel pijn gehad. De menschen zijn tegenwoordig zoo slecht, Alex.’
‘Het zal zeker een ongeluk geweest zijn, tante. Het spijt mij voor het arme dier en ik zou het graag helpen; maar ik kan onmogelijk aan opzet denken, wat het ongeluk betreft. Wie zou er zoo ellendig kunnen zijn, zoo'n stom dier moedwillig te mishandelen!’
Tante Feeks schudde toornig het grijze hoofd.
‘Laag... 't was opzet en als het geen opzet was, dan was het onhandigheid en dus even strafwaardig. Zoo iets doen de dieren ons immers ook niet aan.’
‘Ons...’ Alex achtte het een gelukkig teeken, dat tante ten minste nog niet vergeten had, dat zij zelf tot het menschelijk geslacht behoorde. Neen, neen, de zaak was nog niet heelemaal hopeloos.
‘Och, tot nog toe hoorde ik zoo iets niet, maar wie weet, als zij óók aan fietsen deden... of in 'n automobiel rijden konden, dan leverden zij ons ook wel eens een ongeval.’
Verontwaardigd sloeg tante de oogen op.
‘Je bent vreeselijk lichtzinnig, Alex!’
‘Dat kan ik niet vinden, tante!’
‘En wat ben je weer opzichtig toegetakeld! Iederen dag wat anders! Zie eens hoe eenvoudig mijn lieve...’
‘Maar, tante!’ Alex barstte in een onbedaarlijk gelach uit, tot diepe verontwaardiging van haar tante.
‘Ik ben ook niet zoo gelukkig als die keezen en smousen, die 's morgens toilet maken door zich 'ns flink af te schudden. Maar, tante, vergeef me, ik moest lachen; het was niet beleefd. Als 't u aangenaam is, zal ik morgen mijn eenvoudigste kleedje aandoen.’
Een vinnige blik schoot uit tante's grijze oogjes. 't Is goed!’ zei ze kortaf.
‘Begint nu het gehuichcl al voor de rijke tante,’ dacht het oude mensch bitter en werd nog ééns zoo stroef en hatelijk.
‘Aan tafel!’ gebood tante nu.
Al de dieren trippelden netjes naar de tafel; eerst wipten de honden op krukstoeltjes en bleven stil zitten. Tante nam plaats; Alex had haar plaatsje tegenover de oude dame.
Zij baden.
De honden zaten waarlijk onberispelijk ernstig.
Nu ontbeet tante en ook Alex begon met eetlust. Maar zij vergat niet, alles af te zien en op te merken.
De honden hadden spoedig hun borden leeg en verlieten hun plaats, waarop nu de katten hare plaats innamen.
Shakespeare keek al springend nog eens naar zijn bordje om en kwam tegen den stillen Dante terecht, die goedwillig op zij ging.
Shakespeare was een vagebond, ondeugend, vol streken, maar niet kwaadaardig. Kon hij den inhoud van zijns buurmans bordje te pakken krijgen, dan liet hij het niet na. Want Shakespeare was hongerig, altijd hongerig en zag er geen been in om eens misbruik te maken van Byrons zachtmoedige goedheid of Dante's stille gedweeheid.
Maar ditmaal liep hij in zijn dolle wildheid ongelukkig tegen den lichtgeraakten Multatuli aan, die altijd lust en tijd had een verschil van meening met een krachtige betuiging van pooten en tanden te beslissen.
Zoo ook nu!
Met lust en ijver begon hij 't gevecht en weldra rolde hij grommend met zijn tegenstander over den grond. Shakespeare verdedigde zich dapper, maar Multatuli was niet mis. Al de oppositie van z'n hondenziel moest nu maar inééns gelucht en bovendien haatte hij Shakespeare om zijn ras. Hij had een afkeer en ongeneeslijken wrok tegen alle keezen en zocht daarom herhaaldelijk twist met hen. Vondel gaf hem door zijn rustigen, wijsgeerigen aard weinig kans op 'n verzetje, maar de dolle Shakespeare leverde hem gedurig zulke buitenkansjes.
Tante was opgestaan en wierp zich vermanend en predikend tusschen haar twistende lievelingen, terwijl Alex zich verslikte van het lachen.
't Was ook zoo onbeschrijflijk komisch, de ernstige vaardigheid te zien, waarmee de oude vrouw de dieren terechtwees, alsof het kinderen waren.
‘Als die Multatuli in 'n automobiel kon rijden, zou hij bepaald iedereen omver rijden uit liefhebberij,’ lachte het meisje met innige pret; ‘wat 'n vechtersbaas is dat!’
Tante was uit haar humeur; zij vond het jammer, dat dit lichtzinnige kind nu juist op den eersten morgen zulke wanordelijkheden moest zien. En zij had zoo gaarne met haar welopgevoed troepje willen indruk maken. Tante was wreveliger dan