Otto de Groote te Maagdenburg.
't Was een woelig tafereel, dat de Elbe-oever op zekeren schoonen zomermorgen van 't jaar 952 aanbood: daar was beweging van ruiters en voetgangers, daar was goudglinstering van bisschopsstaven en geglim van speren in 't zonnelicht; daar wuifden witte wimpels en breede banieren, met den fieren Duitschen adelaar of het wapen der goede stad Maagdenburg bestikt: geestelijken, krijgslieden en burgers stonden er bijeen of gingen af en aan, de oogen gericht op een tweetal schepen, dat statig naderde en waarvan het eerste den landsheer aan boord had, wien men een feestelijke wederkomst bereiden wilde, nu hij uit het verre Italië huiswaarts keerde. Hij kwam niet alleen: toen langzaam het vaartuig den oever genaderd was en dienstvaardige handen het fulpen voettapijt hadden uitgelegd over de breede loopplank, waarlangs de vorst den vaderlandschen grond betreden zou, volgde hem, met schuchtere schreden, maar koninklijk zeer, de schoone bruid, die hij zich uit het verre zuiden had meegebracht.
Aan den oever gekomen houdt de keizer stand; fier, één hand aan de heup, de ander omknellend het roemrijke oorlogszwaard, rechts van hem de bisschoppen van stad en streek in vol ornaat, achter hem een jeugdig leviet met het standaardkruis; daar klinkt een stem, plechtig, trillend eerst, maar al sprekend winnend in kracht, biedend den landheer en zijn vrome gade het welkom hunner toegewijde burgers, 't Is de oude kloostervader, die uit aller naam het woord richt tot de vorsten; 't was steeds zijn taak bij plechtige ontvangsten de gevoelens van hulde en verknochtheid te vertolken, want wien zouden de burgers dit waardiger opdragen dan hem, die in wijsheid en beleid, in wetenschap en ervaring aller meerdere was, die in liefde tot stad en land, in eerbied en trouw aan de van God gestelde overheid den besten burger evenaarde?
Alles zwijgt eerbiedig; slechts het geruisch van het lommer begeleidt de stem van den monnik; de krijgslieden aan zijn zijde, het stadsbestuur achter hem, allen staan in eerbiedige houding en luisteren. Straks, als hij zal hebben uitgesproken, treedt de magistraat naar voren met de sleutels der stad, die een der bestuurderen - vergezeld van gemalin en zoon - gereed houdt. Meer achteraan staat zoowaar ook een Italiaansch echtpaar: een donkere man, die een kind draagt, en een oude vrouw, gekomen om zoo mogelijk een blik hunner vorstelijke landgenoote op te vangen. De vorstin in haar zijden onderkleed met fluweelen mantel, gevolgd van een schare Italiaansche statiedames, is een zedige, bekoorlijke verschijning, een treffend contrast vormend met haar trotschen, heerschzuchtig-uitzienden echtgenoot.