‘En omdat jij je dat verbeeldde, liep je weg!’ zei hij na een pauze.
‘Ja! Maar het meest, omdat Albert zei, dat Hector nu ook van hem was, en hem sloeg, en omdat hij ook zei, dat u en mevrouw mij onderhielden, en...’
‘Zei Albert dat?’ viel de dokter haar driftig in de rede.
‘Ja!’ zuchtte Mara.
‘Kom, laten wij eens ginds gaan praten.’
‘Eerst de bramen!’ riep het kind verschrikt, toen hij haar wilde meetroonen.
En zij raapte vlug de bessen in haar schortje. Toen hep zij naast hem den heuvel af.
‘Ik heb het gevonden, Mara! Je wilt liever hier blijven?
‘O, ja! En ik kan hier veel doen, ik mag meehelpen en dat is heel prettig; ik verdien mijn boterham dan. Vanmorgen heb ik worteltjes gebonden, dat is zoo gemakkelijk.’
‘Bravo! Luiheid is zoo leelijk als werklust mooi is. Blijf nog eenige maanden hier, maar...’
‘Mag ik dan de boeken terughalen? viel zij hem juichend in de rede.
‘Welke boeken?’ vroeg hij verwonderd.
‘Mijn boeken. Zij liggen boven, in het kamertje. Ik lees er altijd 's avonds in.’
‘Leer je zoo graag, Mara?’
‘Ja! Ik zou alles willen weten en nog veel meer boeken willen hebben. Ik heb er maar zoo weinig en die heb ik wel honderdmaal gelezen.’
‘Kom dan later, als het winter wordt, bij ons terug. Dan mag je gelijk met Albert leeren. Den volgenden zomer gaat hij naar de stad.’
Zoo pratende bereikten zij de boerderij.
Mara bracht haar bessen aan kleine Liesje en de dokter zocht den pachter en zijn vrouw op. Zij praatten een poos en toen werd het besluit goedgekeurd, Mara de zomermaanden op de hoeve te laten doorbrengen.
‘Zij heeft hier afleiding en zal gauwer haar groot verlies te boven komen. Bij mij is het zoo stil.’
‘Dat is zoo, dokter,’ vond ook de pachter.
En de boerin zei: ‘Het arme ding zal het goed bij ons hebben. Dat beloof ik u!’
‘Daar vertrouw ik op, vrouw Toons,’ lachte de dokter goedgeluimd en ging weer heen.
Mara leefde geheel op en deed met de kinderen mee. Maar toch verloor zij niets van haar karakter en eigenaardigheden. Zij bleef altijd anders dan de overige kleinen.
Zij las haar boeken en vertelde de anderen er uit. Ook las zij soms voor en dit deed zij zoo vloeiend, dat zelfs de grooten naar haar luisterden. Maar zij wilde veel leeren. En zij was even ondernemend als begaafd.
Op een middag ging zij wilde bloemen brengen op het graf harer moeder. Dat deed zij getrouw. Daarna stapte zij dapper naar het huis van den meester, naast de dorpsschool.
Zij droeg de gewone kleeding der dorpskinderen, alleen het bonte hoofddoekje herinnerde aan Mara, de liedjeszangster. Zij hield van dat kleurige doekje en wilde er niet van scheiden.
Hector blafte en rende om haar heen.
De juffrouw deed open.
‘Is mijnheer de meester thuis, juffrouw?’
‘Ja, kind; kom er maar in. Wou je den meester spreken of heb je een boodschap?’
‘Nee, juffrouw. Ik wou den meester iets verzoeken,’ zei het kind openhartig.
Verwonderd en nieuwsgierig ging de vrouw den onderwijzer roepen.
Toen Mara tegenover hem stond, beefde zij van angst bij de gedachte, dat haar verzoek zou worden geweigerd.
Zij vertelde hem naïef haar geschiedenis en zei, dat zij heel veel wilde leeren en niet altijd arm blijven. Of hij haar 's avonds wat wilde leeren:’
‘Overdag ben ik op het land om te helpen. Maar s avonds ben ik vrij. Ik ben maar een heel arm meisje en kan u niet veel betalen. Maar wij hebben van oom Toons ieder een stukje aardappelland en dat bebouwen wij zelf. Ik heb er ook heele mooie aardappelen op staan. Als die verkocht zijn, zal ik u al het geld dadelijk komen brengen. Wil u mij dan een beetje leeren, ik ben nog zoo dom,’ pleitte het leergierige kind.
Verrast zag de oude man het wonderlijke kind aan. Hij was noch alledaagsch, noch bekrompen en het vertrouwen van dat kinderzieltje greep hem sterk aan.
‘Je moogt gerust 's avonds een uurtje komen, kleine meid. Maar geld wil ik niet hebben. Spaar dat maar zorgvuldig op. Ik wilde wel, dat de woeste bengels van mijn school zooveel liefde voor het leeren toonden als gij. Ga nu maar weer zoet naar huis en kom over een paar dagen na schooltijd terug. Breng dan ook je boeken mee.’
Vlug als een vogel snelde Mara langs den straatweg; haar hartje klopte onstuimig blij.
Wat 'n goede menschen waren er toch. De dokter had gelijk. Gehoorzaam zijn en werken, zij zou latei nog heel rijk worden en dan de gansche wereld gaan zien en goed voor anderen zijn.
Zij kwam Albert van den dokter tegen. Op dit oogenblik was zij zóó gelukkig, dat zij hem vriendelijk toelachte en haar haat vergat.
‘Dag, Mignen! Kom eens bij me!’
Zij gehoorzaamde dadelijk.
‘Is het prettig op de boerderij? Wat voer je daar uit?’
‘Ik mag helpen in den moestuin. En ik pas soms op het vee.’
‘Je schijnt daar nogal trotsch op te zijn?’
‘Dat ben ik ook!’
‘Waarom?’
‘Ik eet nu geen genadebrood meer. En ik verdien ook nog geld; ik heb zelf een stukje land, waar aardappelen op groeien.’
Hij lachte luid. ‘Wat 'n boerinnetje! En verkoop je die?’
‘Ja! En ik krijg les van mijnheer den onderwijzer.’
‘Zoo! Nu, Mignon, je bent een dappere meid, hoor. Je komt immers weer bij ons terug?’
‘Als u het goedvindt, jongeheer, en als mevrouw mij wil laten werken.’
‘Trotschkop! Werk je dan zoo graag?’
‘Ja! Dan kan niemand zeggen, dat ik onderhouden word.’
‘O, die is raak! Dat heb ik 'ns gezegd, hè?’
‘Ja!’
‘Vergeet het maar. Ik werk niet graag, ik ben lui.’
‘Omdat u rijk bent.’
‘Je bent grappig, Mignon, je moet gauw komen. Wij zullen kunnen kibbelen samen.’
‘Wat is kibbelen?’
‘Vechten; maar alleen met woorden.’
‘Dat kan ik niet!’
‘Dan doe je het zonder erg en dat is lollig. Mag ik je eens komen opzoeken?’
‘Ja!’
‘Tot morgen dan, Mignon!’
Het kind liep huiswaarts én Albert keek haar lachend na.
Zij imponeerde hem.
Mara bracht eenige maanden op de hoeve door en leerde tweemaal 's weeks bij den ouden dorpsschoolmeester.
Maar toen de herfst kwam, klopte de dokter weer aan en eischte haar op.
Zij gehoorzaamde gewillig, omdat hij haar beloofde, dat zij dikwijls de haar liefgeworden familie zou mogen bezoeken.
Hector mocht haar vergezellen.
Aan de hand van den dokter beklom zij den heuvel, sprong met kinderlijke verrukking in zijn koetsje en beloofde hem in het nieuwe tehuis gehoorzaam te zullen zijn.
Albert stond in de geopende huisdeur te wachten.
‘Zoo, Mignon, goed dat je er bent, ik wil Hector eens uitteekenen,’ riep hij haar toe.
‘Dat is heel goed, hij zal mooi stil liggen, als ik het hem zeg.’ Het kind klauterde vlug uit het rijtuig en droeg zorgvuldig een ruiker van herfstbloemen.
‘Wat wil je daarmee doen, Mignon?’ vroeg de dokter.
‘Voor mevrouw,’ zei het kind schuchter.
Hij knikte goedkeurend en zij gingen samen naar binnen. Mevrouw telde juist de messen in een der laden van het buffet. Zij keek vluchtig op.
‘Dag, mevrouw,’ fluisterde Mara, schoorvoetend naderend en haar bloemen toestekend.
‘Dag, kind, breng je bloemen voor me mee? Dat is goed, leg ze maar zoolang op tafel.’
Mevrouw sprak voor haar doen zeer vriendelijk.
‘Mag ik u wat vragen? Ik zou graag willen werken. Ik ken al zooveel, stofafnemen, kopjeswasschen, poetsen, aardappelschillen, groenten schoonmaken. En nog veel meer.’
‘Zoo! Nu, het lichtste werk mag je meedoen.’
‘Dank u wel! Ik mag zeker wel in de keuken blijven, niet waar, mevrouw?’
‘Zeker, kind!’
Mara ging haastig heen om zich in de keuken aan te melden.
‘Bedoel je, Leonie, dat Mignon nu voorgoed in de keuken behoort?’ vroeg de dokter verwonderd.
‘Zij schijnt dat het liefst te willen, Frits. Zij zal zich nergens anders thuis gevoelen als tusschen de dienstboden. Maar als je het anders verlangt...’
‘Laat maar, vrouw! Wij zullen zien hoe het loopt.’
's Middags werd Hector in den tuin gebracht en lag op bevel van zijn kleine meesteres voorbeeldig stil.
Albert bracht zijn schetsboek mee en begon ijverig te teekenen. Ditmaal kibbelden zij niet en alles ging goed. De jongen had zeer veel aanleg voor teekenen en schilderen en de Hector, die op het blad van het schetsboek zoo schrander zat te kijken, was het sprekend evenbeeld van het geduldige origineel.
‘Wij zullen hem in de keuken trakteeren. Hij heeft heel goed opgepast!’ zei Albert goedkeurend en met een zucht van voldoening zijn werk bekijkend.
Mara keek over zijn schouder op het blad.
‘Hoe mooi. Geef mij het portret, jongeheer Albert?’
‘Daar! Maar noem mij dan nooit meer jongeheer!’
Mara hoorde het koetsje van den dokter. Zij wipte met haar schat het huis in.
(Wordt vervolgd.)