Straatzangers. -
Van den morgen tot diep in den nacht langs straat, 't moet een zuurverdiend stukje brood zijn; toch trekken ze er iederen dag maar weer op uit, vader met zijn twee dochters: hij speelt de viool, 't oudste meisje zingt en 't jongste verkoopt liedjes. Als we 't drietal, gezond en recht van lijf en leden, zoo aanzien, zijn we al gauw geneigd te vragen, waarom die nog fiksche man en die kloeke deerne geen eerlijk handwerk aanvatten, of, zoo er al geen zorgende moeder thuis is - wat de titel van 't liedje, dat de jongste omhoog houdt, doet vermoeden - waarom die vader zijn volwassen meisje niet de huishouding waarnemen laat en 't kleintje naar school stuurt. Dat zou een Hollander zeker doen, maar deze lieden zijn Franschen, en die vinden 't beroep van straatmuzikant lang zoo vernederend niet. 't Wordt in 't buitenland dan ook door knappe luitjes uitgeoefend en niet, zooals hier, als een soort van vermomde bedelarij door luiaards en drinkebroers en dergelijk uitvaagsel. In Parijs b.v. zijn de straatzangers, vooral als ze hun kunst verstaan, zeer geliefd en 't zijn lang niet altijd gemeene deunen, die ze uitkraaien, zooals bij ons; ze voelen zich wel degelijk artisten en vatten post op de ruime binnenplaatsen tusschen de huizen of 's avonds op de drukke boulevards, bij veel bezochte café's. Maken ze goede muziek, dan is de Parijzenaar niet karig met lof en belooning, maar naar gekrijsch luistert hij niet en den speelman, die niets beters op zijn programma heeft, is 't maar geraden beenen te maken, wil hij niet de dupe worden der welbespraakte straatjeugd, die zich maar al te bereidwillig als tolk der publieke meening gelden laat. Onze muzikanten zien er in de beoefening van hun kunst zóó ernstig en vol toewijding uit, dat we niet twijfelen aan hun succes en - aan een welgevulden geldbuidel, als ze thuiskomen,
eekhoorn en spreeuwen, naar de schilderij van w. grabheins.