om kwart over eenen niets zagen dan steen, grijs, rood en geel van kleur; dat onze paarden langs diepe afgronden, afdalende van steile bergruggen naar woeste dalen en daar weer uit opklimmend naar andere bergen, velerlei bewijzen van voorzichtigheid gaven die boven-menschelijk waren; dat ook het geduld onzer dieren beschaamd maakte het geduld der berijders, die ongeduldiger werden juist toen zij met geduld het meest waren gebaat; dat de eenzaamheid van deze woestenij heel ons gezelschap verslond en ten lange laatste de gelaatstrekken mijner medereizigers in steen schenen veranderd te zijn, zoo stroef en strak stonden ze in het gelaat; dat de zon bij het klimmen van den dag gloeiender werd en zij ons tusschen twee lagen van hitte - de een door weerkaatsing van den steenen grond van onderaf komend, de ander onmiddellijk van de zon, van boven af nederdalend - op zoodanige wijze perste, dat onze lichamen inkrompen en waterdroppels uit alle poriën lieten neerdruppelen op de beesten en op den grond; dat er eindelijk om één uur door de vooraan-rijdenden een niet luid hoerah! geroepen werd, dat in die eenzaamheid van steen geen echo vinden kon, toen zij diep in de laagte tusschen steile wanden van hooge bergen het water van een stroom zagen, waarboven aan de rotswanden schenen te hangen torens van oude forten en muren met borstweringen en een oude koepel van steen tusschen andere muren met gaten en platte daken, de een boven de ander, alsof door een aardschudding al wat door menschenhanden daar in den omtrek ooit gebouwd was, plotseling door en in elkander daar tusschen rotswanden was vastgedrukt. De meest stoute menschelijke vinding kon dit niet hebben uitgedacht. En toen bij al die ontzaglijke majesteit der ruwe natuur, toen - kwamen daar uit die steenen opeens klanken en tonen van zulke zuivere, zachte, zoete harmonie, dat wij een oogenblik waanden hemelsche geluiden te hooren, omdat ze ons daar zoo vreemd in de ooren klonken, zonder
dat wij eerst dat vreemde ons verklaren konden; maar plots herinnerden wij ons, dat ze kwamen uit klokken, omdat wij klokkengeklang niet meer hoorden sedert wij Italië verlaten hadden. Aan weinige plaatsen heeft de Turk het recht van klokken te luiden gegeven, en deze harmonieuse klokken zijn een geschenk van den Russischen czaar.
Langs trappen, in de rots gehouwen, klommen wij te paard op naar de hooggelegen ijzeren kloosterpoort, die lang is en smal, en toen de eersten van ons daar stonden, kwam aan een koord een korf naar beneden, waarin wij den brief moesten leggen, dien wij van den Griekschen Patriarch te Jerusalem hadden meegenomen, waarin ons verlof tot het bezoeken van het klooster gegeven was.
Nadat onze brief in den korf gelegd was, werd deze laatste weer omhooggetrokken en werd ons, na het lezen van den brief, de poort ontsloten met groote vriendelijkheid.
De een na den ander was op het voorpleintje van zijn paard geklommen en de een na den ander kwam de ruime, zindelijke gelachkamer van het klooster binnen, velen met zweetdroppelen bepareld, wijdbeens loopond, om mopperend en klagend neer te vallen op de sofa's en de stoelen, die daar stonden, en alle overgebleven krachten gebruikend om uit te vallen tegen mij, die in het program van de reis verklaard had, dat de dagreis te paard nooit langer dan zes uren duren zou en daarmee blijkbaar de reizigers bedrogen had, omdat wij nu, na zes uren te hebben gereden, in de hitte van de zon langs een onbereidbaren weg, nog drie uren verder moesten gaan, aleer wij het doel van de reis, Bethlehem, in den avond bereiken zouden.
Veel kalmte bracht ik niet met een kalm betoog, dat deze dag een uitzondering was op de geheele reis, dat deze tocht niet anders te maken was en dat wij tot belooning tegen het vallen van den avond, als wij Bethlehem naderen zouden, Bethlehem van de schoonste zijde zouden zien en binnengaan. Ook een beroep op mijn eigen persoon, die, de oudste van allen, nog ongerept was en onvermoeid, bracht geen kalmte, maar wel jaloezie en van geen bevallige soort. De zoete harmonie der klokken werd overstemd door onsamenhangende klanken van wrevel en van spijt, die ten laatste alle bijeenkwamen om luid op te zeggen, dat de reizigers niet verkozen naar Bethlehem te gaan, maar wilden blijven binnen de muren van deze plaats.
Helaas! ik moest hun zeggen, dat ook dat plan niet te volvoeren was, omdat de monniken geen nachtverblijf hadden voor ons.
Waren in dien stond mijn reismakkers radeloos en redeloos, - reddeloos waren zij nog niet. Met alle handen grepen zij dan ook mijn voorstel aan om Bethlehem te laten liggen en naar Jerusalem te gaan, toen zij hoorden dat de weg naar Jerusalem liep door het Cedron-dal en gemakkelijk te berijden was. Maar, gelukkig voor mij, vroegen zij niet of Jerusalem verder dan Bethlehem verwijderd was, want dan had ik hun moeten zeggen, dat men voor beide steden nog een tocht van drie uur maken moest.
Spoedig was nu in dit kalme klooster ook weer de kalmte neergevallen onder ons en begonnen wij te lachen over de kleine vermakelijkheden, die gedurende den tocht hadden gehangen aan verschillende brokken van de lange karavaan, terwijl drank en spijs in onze lichamen ook vrede brachten in de gestoorde harmonie.
Wij waren ook in een oord van vrede en rust. Aan het einde der vijfde eeuw had de H. Euthymius in deze streken een leerling, die Sabas heette en op achttienjarigen leeftijd zich stelde onder zijne leiding en bescherming. Na zijn dood verborg Sabas zich hier in de eenzaamheid, heel alleen. Maar weldra kwamen vele anderen bij hem, die hem smeekten hun leidsman te wezen op den weg der versterving en boetvaardigheid. Voor hen stichtte hij dit klooster, dat nog zijn naam met eere draagt. Van alle monniken en kluizenaars in den geheelen omtrek was hij de leidsman en de vader, tot dat Sallustius, bisschop van Jerusalem, hem in 484 tot abt wijdde van deze gansche instelling, waarvan de inwoners Sabaïeten werden genoemd.
Tot hoogen bloei kwam deze stichting, waartoe honderden kluizenaars behoorden, die in ongenaakbare grotten, langs de steile wanden van deze rotsen gelegen, bevrijd van alle aardsche zorgen, hun arbeid alleen gaven aan het gebed, aan de overweging en de voorbereiding voor den dood. En van al die boetvaardigheid en versterving was God alleen de getuige, Die hen verrijkte met Zijne gaven, verlichtte met Zijne genade en met welbehagen op hen nederzag.
In 531 stierf de H. Sabas, die voor deze woestenij was wat de H. Paulus en H. Antonius voor de woestijn van Egypte waren.
Honderd jaren later werd dit klooster door de soldaten van Chosroës, den koning van Perzië, die het heele H. Land verwoestte, omvergehaald en zijn bewoners werden vermoord.
In 1840 liet de keizer aller Russen voor de laatste maal dit klooster herstellen.
Het is een complex van gebouwen, die op en onder en neven elkander aan de rotsen hangen, waartusschen kleine pleintjes met schilderachtige hoekjes liggen, terwijl wilde duiven in groote menigte met een soort van merels, die hier inheemsch zijn en ontelbaar, overal, op alle hoeken en in alle gaten u schijnen te zeggen, dat zij en niet gij de vriendjes van de monniken zijn en zij hier wonen om met de monniken te deelen de eenzaamheid van dit verblijf.
Op een van die pleintjes staat een kerkje met een koepel, waaronder het graf van den H. Sabas is. Maar het graf is leeg, omdat de beenderen naar Venetië zijn overgebracht.
Op een ander pleintje weer een andere en grootere kérk, ook weer met een koepel. Maar in dit kerkje zijn behalve veel rijke nieuwigheden eenige oude, heerlijke schilderingen van Byzantijnsche kunst te bewonderen.
In een andere kapel is het graf van den H. Joës van Damascus, die hier zijne werken schreef en den dood der heiligen stierf; en aan den zuidkant van het klooster wijst men u de grot, waarin eenmaal de H. Sabas leefde, terwijl daarnaast een andere grot de heugenis bewaart, hoe de H. Sabas jarenlang te zamen woonde met een leeuw, die eens bij hem kwam toen hij bezig was de Mis te lezen.
Genoeg - meer dan duizend jaren leefden wij hier terug, totdat de tijd kwam, dat wij onze paarden weer moesten opzoeken, die op het voorplein geduldig wachtten op onze komst. 't Was halfvier in den middag.
En nu daalden wij neder in de Cedron-vallei, die ons naar Jerusalem brengen zou.
Langzamerhand liet de natuur wat van hare ruwheid en verschrikkelijke eenzaamheid vallen, totdat de struiken en de boomen wederkeerden in het diepe dal.
Nog waren wij een uur van Jerusalem verwijderd, toen de sjeik, de hoofdman der Bedouïenen, staan bleef op den weg om op plechtige wijze afscheid te nemen van ons. Dat Allah u een dag schenke van geluk en twee gezondheden geven moge, dat hij uwe goederen vermeerdere en dat gij, in uw vaderland weergekeerd, gezondheid voor uwe familie en vrienden moogt meebrengen in overvloed, - zoo was zijn afscheidsgroet.
Met plechtig gebaar en vriendelijken blik reed hij weg naar zijn eenzaamheid en naar zijn volk. De groote vader Abraham kan er uit gezien hebben gelijk hij.
En nu kwam in het dal langzamerhand de duisternis uit den grond op, ging zitten tusschen de struiken, klom op naar de kruinen der boomen en de randen der bergen, die ter linker- en rechterzijde ons omsloten, tot dat wij geen lijnen meer zagen maar vervloeiende donkerheden tegen den minder donkeren hemel, waarin de sterren fonkelden; tot dat in de verte, voor ons uit, hier en daar een flauw licht - men zou zeggen - aan den hemel naast de sterren verscheen, dat langzamerhand zich vermenigvuldigde en ten laatste in de moede pelgrims de troostvolle hoop deed flikkeren, dat daar in de hoogte het verlangde Jerusalem met zijn woeste muren, met zijn platte daken en kleine koepels liggen zou.
Inderdaad, daar lagen de huizen van Siloë aan onze rechterhand, terwijl wij-zelven uit het Cedron-dal in het dal van Hinnom reden met een duisternis om ons heen, die ons hier bang maakte, daar de geest van den rampzaligen Judas, die hier eenmaal begraven werd, nadat hij in wanhoop op den grooten dag der onsterfelijke hope, zich-zelven verhing in een strop, hier voor ons rondspookte tusschen de struiken langs den eenzamen weg. Maar spoedig klommen wij op naar den Sion, naar den heiligen berg, om weldra, tot verbazing van Rector Dr. Schmidt, voor de poort van zijn pelgrimshuis te staan, waar wij, na ongeveer tien uren op onze paarden gezeten te hebben, konden slapen onder een veilig en rustig dak.
(Wordt vervolgd.)