Uit de Hofstad,
door
L.J.J. Hageraats, Pr.
III.
Het Stadhouderlijk Kwartier.
De graven uit de huizen van Henegouwen, Bourgondië en Oostenrijk hadden meer bezittingen dan Holland en Zeeland: graafschappen, hertogdommen, straks koninkrijken. Zij resideerden dus niet altijd hier. In hun plaats bestuurden stadhouders het graafschap en dezen woonden natuurlijk in het tot hofplaats gestichte 's-Gravenhage. De afbeelding hierneven geeft tamelijk nauwkeurig de plaats aan, waar reeds voor de zestiende eeuw de stadhouders woonden en waar de prinsen van Oranje onder onze republiek aan het Stadhouderlijk Kwartier een eenigen luister verleenden. De vierkante toren werd gebouwd in het laatst der zestiende eeuw, en het gebouw tusschen buiten- en binnenhof boven en om de poort in 1621 gesticht. In 1879 werd de restauratie van het Kwartier begonnen, en nu mag het gezien worden. Maar tusschen 1621 en 1879 ligt een tijd van glorie en verval, van kunstzin en wansmaak, van de regeering van Jan Cordaat en die van Jan Salie. Heeft deze laatste zijn vereerders ook nu niet? Ach, hoe velen voelen nog niets voor de oude monumenten, waarin een volk leeft, en vinden het zoo duur, als er iets degelijks gedaan wordt om ze voor ondergang te behoeden en te zorgen, dat de vreemdeling niet spotten kan met Hollandsche vele jaren gevoede onverschilligheid in de gedenkteekenen van Hollands roem!
De demping der gracht, tusschen buiten- en binnenhof ontnam aan het stadhouderlijk hof het eigenaardig karakter van kasteel. Waarom dat grachtje gedempt? Was 't ook al voor de hygiëne? Of om de tram met van Houten's Cacao en Odol den doortocht te vergemakkelijken door de Stadhouderspoort?
Het Stadhouderlijk Kwartier is uiterst belangrijk. Velen zullen 't reeds belangrijk vinden, omdat er een vreeselijke moordgeschiedenis werd afgespeeld. Die dien ik toch wel te vertellen.
Het was in het jaar 1616. Een Amsterdamsche juwelier, met name Jan van Wely, was naar Den Haag gekomen om een hoedband met diamanten van groote waarde aan prins Maurits te laten zien. De prins vond hem zeer mooi, maar kon niet terstond besluiten hem te nemen. Daar de kamerdienaar des prinsen Jean de Paris de kleinoodiën van zijn meester bewaarde, vroeg Van Wely hem met zorg den hoedband te bewaren om hem aan den prins te toonen, wanneer deze het verlangde. Den volgenden dag, Zondag 13 Maart, kwam Maurits met de prinses-douairière Louise de Coligny uit de kerk, en verzocht den hoedband nog eens te mogen zien, maar besloot toen hem niet te koopen. De Paris, die reeds bij het eerste gezicht een groot verlangen had zich het kostbare stuk toe te eigenen, sprak er over met Jean de la Vigne, een cadet bij de garde en ze kwamen overeen den juwelier te dooden. Eerst vroegen ze hem dén feestdisch te komen zien, welken de prins dien dag voor zijn hof aanrichtte; maar Van Wely kwam niet. Den volgenden dag zei Jean de Paris hem, dat de prins nogmaals den hoedband wilde zien en wel in den namiddag. Van Wely kwam tegen drie uren. Jan de Paris nam hem mede naar boven en bracht hem in de eetzaal. Daar Jean de Paris zag, dat de prins in zijn kabinet was en er slechts twee pages in de kleedkamer waren, zeer verdiept in het kaartspel, geleidde hij Van Wely door de kleedkamer naar het vertrek, waar hij de kleinoodiën van den prins bewaarde. Jean de Paris ging De la Vigne roepen, en beiden kwamen in de kamer, waar Van Wely was. Zij wachtten tot de prins was uitgereden, en toen vermoordden zij den op niets verdachten Van Wely. Vervolgens nam De Paris de edele steenen en zijn geld, en verbrandde zijn handschoenen, kraag, beurs, portefeuille, zakdoek en alles, wat eenige achterdocht kon geven. Des avonds laat begroeven zij het lijk in den aschput aan den Singel, dekten het met den mantel van den overledene, en wierpen er een hoop asch overheen om niet
bemerkt te worden. Aartsschelmen als ze waren, begingen Jean de Paris en Jean de la Vigne spoedig weer een andere misdaad en bestalen den griffier van den prins. Doch zelden blijven misdaden onbestraft. Op den dag van den moord kwamen twee meisjes bij de vrouw van Jean de Paris om koopwaren aan te bieden. De goede vrouw, zonder aan iets kwaads te denken, zei haar, dat, wanneer zij een weinig eerder waren gekomen, zij met haar man naar een juwelier hadden kunnen gaan, die een menigte edelsteenen en een overheerlijken hoedband had. Zij, nieuwsgierig van aard, zochten Jean de Paris op, maar deze ontving ze alles behalve beleefd en zei niets van de zaak te begrijpen, hij wist van edelsteenen noch van hoedband noch van juwelier. Dit kwam den meisjes al zeer vreemd voor. Zij haastten zich de geschiedenis aan velen te vertellen. Geen wonder, dat er vermoeden rees tegen Jean de Paris, toen het lijk van Van Wely werd gevonden. Het gelukte den griffier des prinsen den dief van zijn geld te ontdekken, en terwijl men bij Jean de Paris huiszoeking deed, vond men behalve het geld van den griffier een halssnoer van paarlen, dat van Van Wely afkomstig bleek te zijn. In den beginne ontkende de Paris, maar, op de de pijnbank gebracht, bekende hij zijn schuld en noemde zijn medeplichtige.
Ze werden veroordeeld in de Rolle (de oudste zaal der stad) op de knieën vergiffenis te vragen aan God, aan de justitie, aan prins Maurits, in wiens woning de misdaad begaan was, en aan de familie Van Wely; hunne goederen werden verbeurd verklaard en zij zelven geradbraakt.
Te lang wellicht hebben we stil gestaan bij dit drama. Gelukkig, dat het Stadhouderlijk Kwartier ons van andere zaken spreekt! Daar woonde, al was het slechts korten tijd, Willem de Zwijger. Daar vormde zich prins Maurits tot den grooten meester in de krijgskunde en ontwierp met Limon Stevin het plan voor den slag van Nieuwpoort, daar keerde de Stedendwinger, Frederik Hendrik, in triomf terug, omgeven van een juichend volk. Daar werd Willem II ‘geboren met de zon, den 27 van May 1626’ en begroet door Vondels meesterlijke ‘Geboortklok.’
Daar voelde Willem III de grenzen van het gemeenebest te eng voor zijn staatkunde en de plaats, welke Holland innam onder de mogendheden van Europa. De eigenlijke stadhouderlijke appartementen bevonden zich op de eerste en tweede bovenverdiepingen. Maurits overleed er op 23 April 1625. Zijn gebalsemd lijk bleef in een kabinet staan tot den begrafenisdag, die eerst 16 September volgde. [Arnold Ising. De Prinsen van Oranje op het Stadhouderlijk Kwartier]. Onder Frederik Hendrik werd het uitgebreid en de ‘bordes-trap van Zijn Hoogheid’ getimmerd, die in 1761 vernieuwd, nog heden voert naar het kabinet der Koningin.
Op 26 Februari 1644 ontstond er brand in het ‘Quartier van de Princesse Royale’ (Maria Stuart, gemalin van Willem II, wier verbintenis Antonie van Dyck heeft vereeuwigd door zijn penseel.) De brand teisterde ook de kapel, toen Fransche kerk, welke door koning Lodewijk aan de katholieken werd teruggegeven en zijn hofkerk werd. Frederik Hendrik stierf op het Kwartier 14 Maart 1647, Willem II 6 November 1650. Op 14 November d.o. werd er Willem III geboren, die, wellicht de geniaalste van al de groote Oranje's, eenmaal aan de spits zou staan der Europeesche staatkunde.
Toen ‘prins Willempje nog zoo klein was,’ de heeren Staten van Holland tot de in vele opzichten verderfelijke meening kwamen, dat ze 't zonder Oranje best zouden bolwerken, en een groote gedachte hadden van hun verheven souvereiniteit, bouwden zij hun prachtige vergaderzaal, welke in 1657 voltooid was. (Het hooge dak, dat zich rechts van den toren verheft, is het dak van die zaal, tegenwoordig Eerste Kamer der Staten-Generaal.) De zaal was een meesterstuk van bouw en indeeling. De beroemde Pieter Post was de architect en onder zijne leiding stond ook de meubileering. Met schoone schilderijen en smaakvolle tapijten werd de zaal gesierd. De namen van Hanneman en