bracht ons te zamen en ik wilde wel, dat gij hem op een of andere wijze op mijn portret aanbracht. De een heeft een lievelingspaard of hond, Wittington had zijn kat,’ ging hij lachende voort, ‘waarom zou ik geen postduif hebben. Maar voor gij een antwoord geeft, moet ge eerst mijn verhaal hooren en dan zult ge wellicht mijn verzoek begrijpen.’
Wij staken onze sigaren op en ik luisterde met toenemende belangstelling naar het verhaal van mijn gastheer.
‘Ik ben te Gloucestershire geboren,’ zei Matcham, ‘en bracht mijn jongensjaren te Barnwood door, waar mijn vader geneesheer was. Hij stierf spoedig na mijn moeders dood en liet mij zonder veel fortuin achter, nog vóór ik op de universiteit was gekomen.
Er schoot mij niet anders over dan klerk te worden en dat deed ik ook. Ik werkte eenige jaren zeer hard, mijn loon werd telkens verhoogd en ik verwierf mij daar de handelskennis, die mij later van zooveel nut was. Ik wist geld te besparen en kon spoedig voor mij zelf gaan handelen, in alles waar ik maar eenig voordeel in zag. Ik heb mij nooit met fictieve waren opgehouden, Clissold, voor alles wat reëele waarde heeft kunt gij mij vinden, want daarmee is altijd te verdienen, wanneer men maar tijd en plaats gunstig weet te kiezen. Dat is de kennis, die men geleerd moet hebben: de rechte markt voor alles te vinden; ik was een der eersten, die met de belangrijkheid van Glucose - druivensuiker - hun voordeel deden. Ik stak al mijn geld in deze onderneming en was gelukkig; hier ook begint mijn geschiedenis.’
Hij streek de asch van zijn sigaar, zette zich meer op zijn gemak in zijn stoel en vervolgde:
‘Ik had een soort employé, Ferdinand Malchi, een man van onbekende nationaliteit. Hij woonde reeds lang in Engeland en had door eenige onregelmatigheid zijn betrekking aan de dokken verloren. Toen ik hem aan werk hielp, was hij hinderlijk-dankbaar, later toen ik mijn gelukkigen slag maakte, deed hij mij een aanbod om als jonge compagnon in de zaak te komen; tot mijn verbazing vertelde hij mij, dat hij vijfhonderd pond gespaard had, die hij dan zonder rente in de zaken wilde steken.
Ik bleef liever op mij zelf en vertrouwde den man niet recht; dus sloeg ik zijn aanbod af, verhoogde zijn salaris en dacht er niet verder over.
Zijn houding veranderde niet, hij deed zijn werk even ijverig en ik dacht reeds, dat ik zelfzuchtig geoordeeld had, toen dàt gebeurde, wat mij bewees hoe goed mijn instinct was geweest.
Malchi had den dwazen Toren zeer goedkoop gehuurd - dien ouden toren, dien ik u aanwees - en leefde daar heelemaal alleen, ontving niemand en hield voor zich zelf huis. Iedereen beschouwde hem als een teruggetrokken man, die alleen er op uit was om geld te verdienen en ik hoorde later hoe hij uitgestrooid had, dat onze compagnonschap alleen een kwestie van tijd was.
't Verwonderde mij daarom, toen hij mij op een avond verzocht hem te bezoeken.
‘'t Is om over de compagnonschap te spreken, mijnheer Matcham,’ zei hij rondweg. ‘Wanneer ik u iets heel goeds aan de hand kon doen, zult u misschien wel op uw besluit terugkomen. Ik heb zeer speciale berichten ontvangen, waarmee u zeker uw voordeel kunt doen. Wilt u dus zoo goed zijn mij tusschen acht en negen vanavond te komen bezoeken om er over te praten?
Ik dacht zeker, dat zijn voorstel goed gemeend was, dus beloofde ik het hem en hij ging.
Ik herinner mij dien nacht alsof het gisteren was. 't Was zacht Septemberweer en de geur van het hooi vervulde de lucht. Bij de oude brug ging ik de rivier over, kwam bij den toren en klopte aan. Malchi zelf deed open en wees mij een zitplaats aan bij den haard. Terwijl ik doorliep, hoorde ik een sluipenden stap achter mij, maar vóór ik mij kon omdraaien, kreeg ik een geweldigen slag op het hoofd en viel neer als een blok.
‘Een hinderlaag,’ riep ik uit.
‘Ja, en ik liep er zoo onnoozel in als een konijn in den strik, mijnheer Clissold. Toen ik tot bewustzijn kwam, lag ik op een planken vloer en boven mij zag ik door een hier en daar gebroken glazen koepel de sterren glinsteren. Ik begreep, waar ik was - in de bovenste verdieping van den toren, honderd voeten boven de aarde, afgesloten van alle menschelijke hulp.
Mijn hoofd deed mij vreeselijk pijn van dien slag, maar ik probeerde op te staan en ik stond eindelijk op mijn voeten. Toen bemerkte ik, dat mijn enkels met dikke kettingen aan den grond waren vastgeklonken, maar de handen had ik vrij. Ik trok uit alle macht aan de boeien, maar vergeefs. En een spottende stem zei in de duisternis:
‘'t Helpt niets, mijnheer Matcham, u zijt vastgeklonken aan de ketens, die den telescoop van den ouden landheer vasthielden. Ik zal een kaars aansteken en dan zullen wij over iets anders spreken.’
Het was Malchi. Ik hoorde het strijken van een lucifer en toen werd het verblijf flauw verlicht door een kaars.
‘Schurk,’ riep ik. ‘Dat zult gij mij duur betalen.’
‘Blijf bedaard, mijnheer Matcham, of gij zult het nog duurder betalen,’ zei de ellendeling. Niemand weet, dat gij hier zijt behalve een dokwerker, een mulat, die u dien slag heeft gegeven en hielp u hierheen te brengen. Hij is met twee pond belooning zeer tevreden weggegaan en ge zijt dus geheel in mijn macht. Geen schreeuwen of worstelen kan u maar eenigszins helpen, denk daaraan. En nu, laat ons over zaken praten. Ik nam de voorzorg om een chèque-boek uit uw lessenaar te nemen en ge zult wel zoo goed willen zijn om een blanco wissel voor vijfduizend pond te teekenen. Ik zal morgenochtend dien eerst innen en dan iemand naar uw woning zenden om te zeggen, waar men u vinden kan. Ik heb reeds een telegram gezonden, dat ge vanavond niet thuis zult komen.’
‘Gij onbeschaamde, ondankbare schurk. Ik zal niets teekenen dan een bevel tot je inhechtenisneming,’ zei ik.
‘Bedaard, bedaard,’ zei de lafaard en sloeg mij met zijn stok in het gezicht. Ik vloog op hem aan, maar de ketting ontwrichtte mij bijna de voeten. Hij lachtte spottend en bemerkte doodsbedaard: ‘Ik kan deze overreding wel een uur volhouden en als ge dan nog niet toegeeft, kan de looden knop je uit je lijden helpen. Dan, beste heer, zal ik je in de rivier gooien. Bedenk je nu maar eens een uurtje; zoolang zal de kaars wel branden en hier is een karaf water en beschuit tot verkwikking. Je zult je leven wel vijfduizend pond waard achten. Vaarwel!’
Hij ging weg, sloot de zware deur achter zich en ik was met mijn gedachten alleen. Malchi was in staat om zijn bedreiging te vervullen, dus zou ik wel moeten betalen, maar mijn verontwaardiging en woede deed mij op ontvluchting denken. Maar meer en meer voelde ik mij overtuigd van mijn onmacht - geketend, zonder wapen, en verlaten; en terwijl de kaars korter brandde, bekroop mij een geweldige angst. Ik viel op mijn knieën en bad zooals ik het van mijn moeder had geleerd en, terwijl ik mij ophief, kwam reeds de hulp.
Ik hoorde boven mijn hoofd een geruisch van vleugels en door de gebroken lantaarn viel een duif bijna vlak voor mijn voeten. Arm beest, 't was een postduif en doodmoede. De Vogel liet zich opnemen, ik gaf hem wat water en beschuit, zoodat hij weer bijkwam en weg wilde. Ik nam van onder zijn vleugels het bericht, dat hij droeg en zag, dat het uit Londen gedateerd was, eenige uren vroeger. Er stond niets anders op dan plaats, datum en deze woorden:
‘Ik ben veilig thuis. Goeden nacht. God zegen je, Madge.
Emilie.’
Opeens zag ik een middel ter ontvluchting. Op de andere zijde van het papier schreef ik.
‘Ik ben gewond en gevangen door zekeren Malchi, die mij geld wil afpersen, in den top van den Dwazen Toren van Clayton bij de Severn, achter het eiland, waar de duif gerust heeft. Mijn leven is in gevaar. Zend hulp, bid ik u.
Grant Matcham.’
Ik gaf den vogel nog wat water en wierp hem in de hoogte. Hij draaide een paar maal boven mijn hoofd en schoot toen weg door een gebroken ruit. Op dat oogenblik hoorde ik Malchi's voetstappen op de trap.
‘Wel,’ zei hij binnenkomende, ‘wilt gij teekenen?’ hij toonde mij mijn chèque-boek en een penhouder, maar hield zich wijselijk buiten mijn bereik.
‘Ik kan het nu niet doen,’ zei ik, ‘mijn hoofd doet mij zoo'n pijn, dat ik bijna niet zien kan. Laat mij tot morgen met rust en dan, als je bij je plan blijft, zal ik het doen. Maar het is een treurige manier van dankbaar te zijn, Malchi.’
Hij dacht, dat ik toegaf, wilde nog een weinig zelfrespekt bewaren en zei: ‘'t Komt alles, doordat u geweigerd hebt mij als compagnon op te nemen. Maar nu is het te laat daàrover te spreken, ik moet nu doorzetten wat ik begonnen ben. Ik kom morgenochtend terug.’ Hij ging weg en liet mij alleen in het donker.
De tijd ging voorbij en de wanhoop overviel mij weer. Wanneer de duif eens niet naar huis vloog of als men eerst 's morgens op haar lette, of nog erger, wanneer men mijne missive eens als een grap beschouwde!
Zoo ging er een uur voorbij en dan schrikte ik vol vreugde op door een donderend geklop op de deur. Door den slag op mijn hoofd en de ontroering, moet ik licht in het hoofd zijn geworden, want ik begon te schreeuwen: ‘Hier ben ik, hier ben ik!’
Ik kwam pas tot bewustzijn in de open lucht; bij het licht van eenige stallantaarns en de dievenlantaarn van een politieagent, zag ik een mooi meisje op een grijs paard.
‘Goddank, dat wij op tijd zijn!’ riep zij uit. ‘De duif kwam thuis met uw bericht.’
‘We moeten een boot nemen en dreggen,’ zei een tweede politieagent; en ik begreep dat Malchi, terwijl hij poogde te ontvluchten, het lot gevonden had, dat hij mij had willen doen ondergaan.’
***
‘Dit alles is jaren geleden,’ zei Matcham tot besluit. ‘Door dit raam kwam de vogel tot zijn meesteres met een dubbele boodschap, de eene van haar nichtje, de andere van een man in doodsnood; en uit deze kamer stond mijn vrouw dadelijk op om mij te zoeken. Zij won dadelijk mijn hart en dank zij den Gever aller goede dingen, ik won ook spoedig het hare. Begrijpt ge nu, Clissold, waarom ik een postduif op mijn portret hebben wil?’
‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Mij dunkt, ik zie u staan, vol hoop